'Vanwege mijn jicht heb ik spek van het menu moeten schrappen, maar ik zeg geen nee tegen een goede sigaar,' zei Brotons. 'Het mogen er ook twee zijn,' voegde don Basilio eraan toe.

Terwijl ik naar een sigarenwinkel in de calle Tallers holde om de twee duurste en meest exquise havanna's van het etablissement te bemachtigen, pleegde Brotons een paar discrete telefoontjes naar het hoofdbureau en stelde vast dat Salvador het korps onder dwang had verlaten en dat hij nu lijfwacht was voor industriëlen en detective voor meerdere advocatenkantoren in de stad. Toen ik met de twee sigaren voor mijn weldoeners terugkeerde, overhandigde de chef-archivaris me een velletje papier met een naam en een adres erop.

Ricardo Salvador

Calle de la Lleona, 21, zolderverdieping
 

'Moge de graaf u beiden belonen,' verkondigde ik.

'En moge u leven om dat mee te maken.'

29.

De calle de la Lleona, bij de bewoners beter bekend onder de naam dels Tres Llits, 'de Drie Bedden', vanwege het aldaar gevestigde beruchte bordeel, was een steegje dat bijna net zo duister was als zijn reputatie. Het begon bij de beschaduwde bogen van het plaza Real en groeide zonder zonlicht uit tot een vochtige barst tussen oude, op elkaar gepropte huizen, verbonden door een eeuwig net van opgehangen wasgoed. Van de vervallen gevels bladerde het oker af en over het plaveisel van steenplaten had in de gewelddadige jaren van de anarchistische opstanden veel bloed gevloeid. Meer dan eens had ik deze plek in mijn verhalen voor De stad der verdoemden gebruikt als schouwtoneel en zelfs nu, verlaten en vergeten, rook het voor mij nog naar intriges en kruitdampen. De trieste coulisse duidde erop dat commissaris Salvador niet onder royale voorwaarden van zijn verplichte oude dag mocht genieten.
Nummer 21 was een bescheiden pand, tussen twee andere panden ingeklemd die het als nijptangen bij elkaar hielden. De deur stond open en leidde naar een schemerige ruimte van waaruit een smalle, steile trap naar boven reikte. Tussen de voegen van de vloertegels borrelde een donkere, slijmerige vloeistof op. Bij het beklimmen van de trap waagde ik het niet de leuning los te laten, hoewel ik haar ook niet echt vertrouwde. Op elke verdieping was slechts één woning en naar de breedte van het pand te oordelen was niet één ervan groter dan veertig vierkante meter. Een klein daklicht bekroonde het trappenhuis en doopte de bovenste verdiepingen in een zwak schijnsel. De deur naar de zolderverdieping was aan het einde van een korte gang
en stond, tot mijn verbazing open. Ik klopte, maar kreeg geen antwoord. Er was een kleine woonkamer met een stoel, een tafel en een boekenkast met boeken en opbergdozen van blik. De aangrenzende kamer was een soort keuken met wasgelegenheid.
De enige zegening van deze cel was dat men direct toegang had tot het platte dak. Ook die deur stond op een kier en een frisse bries waaide de geur van voedsel en wasgoed over de daken van de oude stad naar binnen. 'Is er iemand thuis?' riep ik. Toen ik opnieuw geen antwoord kreeg, liep ik naar de terrasdeur en keek uit over het dak. Het oerwoud van daken, torens, watertanks, bliksemafleiders en schoorstenen woekerde alle kanten op. Ik had nog geen stap gezet op het dakterras toen ik een koud stuk metaal in mijn nek voelde en de venijnige klik hoorde van een revolverhaan die gespannen werd. Ik kon niets anders bedenken dan mijn handen in de lucht steken zonder zelfs maar met mijn wimpers te knipperen.

'Mijn naam is David Martin. Op het hoofdbureau hebben ze me uw adres gegeven. Ik wilde met u praten over een zaak die u geleid heeft toen u nog in dienst was.'

'Gaat u altijd woningen binnen zonder te kloppen, meneer Martin?'

'De deur was open. Ik heb geklopt, maar u heeft me blijkbaar niet gehoord. Mag ik mijn handen al laten zakken?'

'Ik heb niet gezegd dat u ze omhoog moest doen. Welke zaak?'

'De dood van Diego Marlasca. Ik ben de huurder van zijn laatste woning. Het huis met de toren in de calle Flassaders.' Hij zweeg. De druk van de revolver hield nog steeds ferm aan. 'Meneer Salvador?' vroeg ik. 'Ik ben aan het bedenken of ik niet beter meteen uw hersens aan flarden kan schieten.'

'Wilt u niet eerst mijn verhaal horen?' Salvador versoepelde de druk van de revolver. Ik hoorde hoe hij de haan ontspande en draaide me heel langzaam om.

Ricardo Salvador was een imponerende verschijning met grijs haar en blauwe, doordringende ogen. Ik schatte hem rond de vijftig, maar zelfs een man half zo oud zou het niet aandurven hem een strobreed in de weg te leggen. Salvador liet de revolver zakken en draaide me de rug toe, terwijl hij weer naar binnen liep. 'Mijn excuses voor de ontvangst,' mompelde hij.
Ik volgde hem naar de piepkleine keuken en bleef op de drempel staan. Salvaldor legde de revolver op het aanrecht en maakte een van de haardplaten aan met papier en karton. Hij haalde een glazen pot met koffie tevoorschijn en keek me vragend aan. 'Nee, dank u.'
'Ik maak u erop attent dat dit het enig goede is dat ik heb,' zei hij. 'In dat geval doe ik mee.' Salvador deed een paar royale lepels gemalen koffie in de cafetière, vulde haar met water uit een karaf en zette haar op het vuur. 'Wie heeft u over mij verteld?'
'Een paar dagen geleden bezocht ik mevrouw Marlasca, de weduwe. Zij zei dat u de enige was die had geprobeerd de waarheid omtrent de dood van haar man te achterhalen en dat u dat uw baan heeft gekost.' 'Zo zou men het kunnen zeggen,' zei hij. Ik merkte dat het noemen van de weduwe zijn blik had vertroebeld en vroeg me af wat er in die dagen van rampspoed tussen hen tweeën kon zijn voorgevallen. 'Hoe gaat het met haar?' vroeg hij. 'Ik geloof dat ze u mist.' Salvador knikte, zijn felle manier van doen was volledig verdwenen. 'Ik heb haar al heel lang niet meer bezocht.'
'Zij denkt dat u haar de schuld geeft van wat er met u is gebeurd. Ik denk dat ze het op prijs zou stellen u weer te zien, ook al is er zoveel tijd verstreken.'
'Misschien heeft u gelijk. Misschien zou ik haar moeten bezoeken ...'
'Kunt u mij vertellen wat er is gebeurd?' Salvadors gezicht verstrakte weer en hij knikte. 'Wat wilt u weten?'
'Marlasca's weduwe legde me uit dat u nooit de versie heeft geaccepteerd dat haar echtgenoot zich van het leven heeft beroofd en dat u argwaan koesterde.'
'Meer dan argwaan. Heeft iemand u verteld hoe Marlasca gestorven is?'
'Men zegt dat het een ongeluk was, dat is wat ik weet.'
'Marlasca is verdronken. Zo stond het in elk geval in het eindrapport van de politie.'
'Hoe is hij verdronken?'
'Er is maar één manier om te verdrinken, maar daar kom ik later op terug. Het eigenaardige is de plek.'
'In zee?' Salvador glimlachte. Zijn glimlach was zo bitter en zwart als de koffie die begon op te borrelen. Salvador rook eraan. 'Weet u zeker dat u dit verhaal wilt horen?'
'In heel mijn leven ben ik nog nooit ergens zo zeker van geweest.' Hij reikte me een kopje aan en monsterde me van top tot teen. 'Ik neem aan dat u die rotzak van een Valera al heeft bezocht.'
'Als u de partner van Marlasca bedoelt, die is overleden. Ik heb gesproken met zijn zoon.'
'Net zo goed een rotzak, maar met minder lef. Ik weet niet welk verhaal hij u op de mouw heeft gespeld, maar vast en zeker niet dat zij tweetjes het voor elkaar hebben gekregen dat ik uit het korps werd gezet en in een paria veranderde, aan wie niemand zelfs maar een aalmoes gaf.'
'Ik vrees inderdaad dat hij dat in zijn versie van de gebeurtenissen niet heeft meegenomen,' gaf ik toe. 'Dat verbaast me niet.'
'U wilde me vertellen hoe Marlasca is verdronken.'
'Dat is waar het interessant wordt,' zei Salvador. 'Wist u dat de heer Marlasca, behalve advocaat, geleerde en schrijver, twee keer de kerstnachtelijke oversteek van de haven heeft gewonnen die de zwemclub van Barcelona jaarlijks organiseert?'
'Hoe verdrinkt een zwemkampioen?' vroeg ik. 'Het komt erop aan waar. Het lijk van de heer Marlasca werd gevonden in het bassin op het dak van het Deposito de las Aguas, het waterreservoir, in het Parque de la Ciudadela. Kent u die plek?' Ik knikte, mijn keel dichtgeschroefd. De plek waar ik Corelli voor het eerst had getroffen. 'Als u het kent, dan zult u ook weten dat het volle bassin amper een meter diep is, eigenlijk meer een plas. De dag dat de advocaat dood werd aangetroffen, was het reservoir half leeg, de waterspiegel haalde de zestig centimeter maar net.'
'Een zwemkampioen verdrinkt niet zomaar in zestig centimeter water.'
'Dat zei ik ook tegen mezelf.'
'Waren er ook andere meningen?' Salvador glimlachte bitter. 'Om te beginnen is het twijfelachtig of hij daadwerkelijk is verdronken. De forensisch arts die de autopsie uitvoerde vond een beetje water in zijn longen, maar zijn oordeel was dat de dood door een hartstilstand was ingetreden.'
'Ik begrijp u niet.'
'Toen Marlasca in het reservoir viel - of toen iemand hem erin duwde - stond hij in brand. Het lichaam had derdegraads brandwonden op borst, armen en gezicht. Volgens de forensisch arts had het lichaam mogelijk een volle minuut gebrand voor het met water in aanraking kwam. In het weefsel van Marlasca's kleding zijn resten van een oplosmiddel aangetroffen. Marlasca werd levend in brand gestoken.' Ik had even nodig om dat allemaal te verwerken. 'Waarom zou iemand zoiets doen?'
'Een afrekening? Pure wreedheid? Zegt u het maar. Naar mijn mening wilde iemand de identificatie van Marlasca's lichaam vertragen om tijd te winnen en de politie op een dwaalspoor te brengen.' 'Wie?'
'Jaco Corbera.'
'De impresario van Irene Sabino.'
'Die op dezelfde dag van Marlasca's dood is verdwenen met de som geld van een privé-rekening van Marlasca bij de Banco Hispano Colonial, waar zijn echtgenote niets van wist.'
'Honderdduizend Franse francs,' zei ik. Salvador keek me verbluft aan. 'Doet er niet toe. Wat deed Marlasca op het dak van dat waterreservoir? Het is niet bepaald een plek waar je zomaar langskomt.'
'Dat is een andere onopgehelderde kwestie. In Marlasca's werkkamer vonden we een agenda waarin hij had opgeschreven dat hij daar om vijf uur 's middags een afspraak had. Zo zag het er in elk geval uit. In de agenda waren alleen tijd, plaats en een initiaal vermeld, een C. Waarschijnlijk Corbera.'
'Wat is er dan volgens u gebeurd?'
'Ik geloof - dat is wat het bewijs doet vermoeden - dat Jaco Irene Sabino gebruikte om Marlasca te manipuleren. U zult vermoedelijk weten dat de advocaat geobsedeerd was door die hele santenkraam van bijgeloof van spiritistische seances, vooral sinds de dood van zijn zoon. Jaco had een partner, Damian Roures, die zich in dat soort kringen bewoog. Een zwendelaar van de bovenste plank. Met zijn tweeën, en met de hulp van Irene Sabino, legden ze Marlasca in de luren en beloofden hem dat hij met zijn zoon in contact kon komen. Marlasca was een vertwijfeld mens en bereid alles te geloven. Dat trio misbaksels had de zaak perfect georganiseerd, totdat Jaco te hebzuchtig werd. Sommigen beweren dat Sabino niet te kwader trouw handelde, maar dat ze daadwerkelijk verliefd was op Marlasca en dat ze die kul net zo hard geloofde als hij. Persoonlijk overtuigt die versie mij niet, maar in het licht van het gebeurde is dat irrelevant. Jaco wist van Marlasca's vermogen op de bank en besloot hem uit de weg te ruimen, met het geld te verdwijnen en niets dan rookgordijnen achter te laten. De afspraak in de agenda kan evengoed een vals spoor zijn geweest dat Sabino of Jaco heeft achtergelaten.
Er is geen enkel bewijs dat Marlasca het zelf heeft opgeschreven.'
'En waar kwamen de honderdduizend francs vandaan die Marlasca bij de Banco Hispano Colonial had?'
'Marlasca had ze zelf een jaar eerder in contanten op die rekening gezet. Ik heb niet het flauwste idee waar hij zo'n som vandaan gehaald zou kunnen hebben. Wat ik wel weet is, dat wat ervan over was op diezelfde ochtend van Marlasca's dood van de rekening werd gehaald, eveneens in contanten. Later beweerden de advocaten dat het geld naar een soort geblokkeerde rekening zou zijn overgeheveld en dat het niet weg was, dat Marlasca simpelweg had besloten om zijn financiën te reorganiseren. Ik kan echter maar moeilijk geloven dat iemand op een ochtend zijn financiën reorganiseert, bijna honderdduizend francs overplaatst en 's avonds levend verbrand wordt. Ik geloof niet dat dat geld naar een of ander mysterieus fonds verdween. Ik ben er tot op de dag van vandaag van overtuigd dat het bij Jaco Corbera en Irene Sabino is beland. In het begin althans - ik betwijfel of zij er naderhand ook maar een cent van heeft gezien. Jaco is verdwenen met het geld. Voor altijd.'
'Wat is er van haar geworden?'
'Dat is nog iets waardoor ik aanneem dat Jaco zowel Roures als Irene Sabino heeft bedrogen. Kort na Marlasca's dood heeft Roures de handel met het hiernamaals opgegeven en een winkel geopend in toverartikelen in de calle de la Princesa, die daar nog steeds zit, voor zover ik weet. Irene Sabino werkte nog een paar jaar in nachtclubs en steeds sjofeler lokalen. Het laatste wat ik van haar heb gehoord is dat ze zich prostitueerde in de Raval en in armoedige omstandigheden leefde. Klaarblijkelijk heeft ze geen franc van dat geld gekregen. Roures evenmin.'
'En Jaco?'
'Hij heeft hoogstwaarschijnlijk het land onder een valse naam verlaten en leeft ergens op de wereld comfortabel van de rente.' In plaats van langzaamaan de zaken opgehelderd te krijgen, zag ik steeds meer vraagtekens opduiken. Salvador interpreteerde mijn onbehaaglijke blik kennelijk juist, want hij schonk me een meelevend glimlachje.
'Valera en zijn vrienden bij de gemeente hebben het voor elkaar gekregen dat de verzamelde pers met het verhaal over het ongeluk naar buiten kwam. Daarbij heeft hij het hele geval opgelost met een vorstelijke begrafenis, om de reputatie van het kantoor niet te bezoedelen - de cliëntenlijst bevatte vele leden van gemeente en stadhuis - en om meneer Marlasca's eigenaardige gedrag in zijn laatste levensjaar te doen vergeten. Per slot van rekening had hij zich afgekeerd van familie en echtgenote, een bouwvallig huis verworven in een stadsdeel waar hij heel
zijn leven geen deftig geschoeide voet had gezet, om zich volgens zijn voormalige echtgenote nog slechts aan het schrijven te wijden.'

'Heeft Valera gezegd wat Marlasca wilde schrijven?'

'Een poëziebundel of iets dergelijks.'

'En geloofde u hem?'

'Ik heb heel vreemde dingen in mijn leven gezien, mijn vriend, maar welgestelde advocaten die alles opgeven om in afzondering sonnetten te schrijven, behoren niet tot het repertoire.' 'En toen?'

'Toen zou het het verstandigst zijn geweest om het hele geval te vergeten en te doen wat me werd opgedragen.' 'Wat u echter niet heeft gedaan.'

'Nee. En niet omdat ik een held of een idioot ben. Ik heb zo gehandeld omdat mijn maag elke keer omdraaide als ik die arme vrouw zag, Marlasca's weduwe, en omdat ik niet meer naar mezelf in de spiegel kon kijken als ik niet deed waarvoor ik naar mijn mening werd betaald.' Hij gebaarde naar de erbarmelijke, koude woning om ons heen en lachte.

'Gelooft u mij, als ik dit had geweten, was ik liever een lafaard geweest en had ik niet uit de pas gelopen. Ik kan niet beweren dat ze me op het bureau niet gewaarschuwd hebben. Nadat de advocaat dood en begraven was, was het eigenlijk tijd om met een schone lei te beginnen en ons geheel en al op de vervolging van hongerlijdende anarchisten en ideologisch verdachte schoolmeesters te concentreren.'

'U zegt begraven ... waar ligt de heer Marlasca begraven?'

'Ik geloof in het familiegraf van het kerkhof van San Gervasio, niet ver bij het huis van de weduwe vandaan. Mag ik u vragen waarom deze zaak u zo interesseert? En komt u niet met het verhaal dat uw nieuwsgierigheid alleen maar is gewekt omdat u in het huis met de toren woont.'

'Het is niet eenvoudig uit te leggen.'

'Als u een vriendschappelijk advies wilt, kijk naar mij en trek er lering uit. Laat het los.'

'Dat zou ik graag doen. Het probleem is dat het mij niet loslaat.' Salvador keek me lang aan en knikte. Toen schreef hij een nummer op een papiertje. 'Dit is het telefoonnummer van de benedenburen.
Het zijn goede mensen en de enigen in het hele trappenhuis die telefoon hebben. Daar kunt u me bereiken of een boodschap achterlaten. Vraagt u naar Emilio. Als u hulp nodig heeft, aarzel niet om me te bellen. En weest u voorzichtig. Jaco is jaren geleden van het panorama verdwenen, maar er zijn nog steeds mensen die er niet van gediend zijn dat deze geschiedenis wordt opgerakeld. Honderdduizend francs is niet weinig.' Ik stak het briefje met het nummer weg. 'Veel dank.'
'Niets te danken. Wat kunnen ze mij nu nog maken?'
'Heeft u wellicht een foto van Diego Marlasca? Ik heb er in het hele huis niet één gevonden.'
'Ik weet het niet ... Ik denk dat ik er ergens wel eentje moet hebben. Een moment.' Salvador liep naar zijn bureau in de hoek van de kamer en haalde een doos van blik tevoorschijn vol papier.
'Ik bewaar nog steeds materiaal van die zaak ... U ziet dat ik zelfs met de jaren mijn lesje niet heb geleerd. Hier, kijk. Deze foto heeft de weduwe me gegeven.' Hij reikte me een oude studiofoto aan waarop een lange, goed uitziende man van een jaar of vijfenveertig was te zien, die tegen een fluwelen achtergrond in de camera glimlachte. Ik probeerde de heldere ogen te lezen en vroeg me af hoe zich daarachter de duistere wereld kon verbergen waarop ik gestuit was in Lux Aeterna. 'Mag ik deze voorlopig bij me houden?' Salvador aarzelde. 'Vooruit. Maar verliest u hem niet.'
'Ik beloof dat ik hem u terug zal geven.'
'Beloof mij maar liever dat u voorzichtig zult zijn, dan voel ik me een stuk geruster. Mocht u desondanks in de problemen raken, belt u me dan.' Daar schudden we elkaar de hand op. 'Afgesproken.'

30.

Ik liet Ricardo Salvador op zijn koude zolderverdieping achter en keerde terug naar het plaza Real, terwijl het stoffige licht van de ondergaande zon de passanten in een rode gloed hulde. Vastberaden zette ik er de pas in en zocht mijn heil in de enige plek van de hele stad waar ik me altijd welkom en veilig had gevoeld. Toen ik bij de calle Santa Ana aankwam, stond de boekhandel van Sempere & Zoons op punt van sluiten. De schemering kroop de stad binnen en aan de hemel had zich een blauwpurperen baan geopend. Ik stond stil voor de etalage en zag de jonge Sempere net een klant naar de deur begeleiden. Hij glimlachte toen hij me zag en groette me met zijn gebruikelijke schuchterheid. 'Ik dacht net aan u, Martín. Is alles goed?'
'Kon niet beter.'
'Dat is u aan te zien. Komt u toch verder, dan drinken we een kop koffie.' In de boekhandel snoof ik de geur van papier en magie op waarvan onbegrijpelijkerwijs nog nooit iemand had bedacht om hem te bottelen. Sempere junior nam me mee naar de achterkamer, waar hij zich wijdde aan het koffiezetten. 'Hoe is het met uw vader? Toen ik hem onlangs zag, oogde hij broos.' Sempere junior knikte, alsof hij dankbaar was voor de vraag. Op dat moment werd me duidelijk dat hij vermoedelijk niemand anders had met wie hij erover kon praten. 'Hij heeft betere tijden gekend, eerlijk gezegd. De dokter zegt dat hij moet oppassen met die angina pectoris, maar hij staat erop meer te werken dan ooit. Soms moet ik echt boos op hem worden, maar hij lijkt te denken dat het uit is met de handel als hij de winkel aan mij overlaat. Vanmorgen heb ik hem gesmeekt in bed te blijven in plaats van naar beneden te komen en de hele dag te werken. U zult het niet geloven, maar drie minuten later zie ik hem in de eetkamer zijn schoenen aantrekken!'
'Een man van vaste principes.'
'Koppig als een muilezel is hij,' wierp Sempere junior tegen. 'Gelukkig dat we nu wat hulp hebben, anders ...' Ik toverde mijn rijkelijk versleten uitdrukking van verbazing en argeloosheid tevoorschijn.
'Het meisje,' legde hij uit. 'Isabella, uw assistente. Daarom moest ik aan u denken zoëven. Ik hoop dat u er geen probleem mee heeft dat ze hier een paar uur per dag is. Zoals de zaken ervoor staan, zijn we haar zeer erkentelijk voor de hulp. Maar als u bezwaren heeft...' Ik onderdrukte een glimlach om de manier waarop hij verlekkerd de dubbele 'll' van Isabella uitsprak. 'Nu, zolang het tijdelijk is ... Isabella is een goed meisje. Intelligent en ijverig,' zei ik. 'Volkomen betrouwbaar. We kunnen het erg goed met elkaar vinden.'
'Zij zegt anders wel dat u een despoot bent.'
'Werkelijk?'
'Ze heeft in feite een bijnaam voor u: mister Hyde.' 'Wat is het toch een engeltje. Slaat u daar maar geen acht op. U weet hoe vrouwen zijn.'
'Ja, nou en of, dat weet ik,' antwoordde Sempere junior op een toon die me duidelijk maakte dat hij misschien veel dingen wist, maar van vrouwen niet het geringste benul had. 'Isabella zegt dat nu wel over mij, maar denkt u maar niet dat ze tegen mij haar mond houdt over u,' waagde ik. Er verschoot iets in zijn gezicht. Ik liet mijn woorden langzaam door zijn pantser dringen. Met een gedienstig lachje overhandigde hij me een kop koffie en pakte het onderwerp toen weer op met een wending die zelfs in het simpelste libretto geen schijn van kans zou hebben gemaakt. 'Wat zou ze over mij nu kunnen zeggen?' Ik liet hem een paar seconden bungelen. 'Dat zou u wel willen weten, nietwaar?' vroeg ik schalks en ik verborg mijn grijns achter het koffiekopje. Sempere junior haalde zijn schouders op.
'Ze zegt dat u een goed, ruimhartig mens bent, dat de mensen u alleen maar niet begrijpen omdat u wat verlegen bent en ze in u niets anders zien dan, en ik citeer haar letterlijk, "de figuur van een filmster met een fascinerende persoonlijkheid?' Sempere junior staarde me stomverbaasd aan. 'Ik wil u niet voorliegen, vriend Sempere, maar ik ben blij dat u het onderwerp ter sprake brengt... dagen geleden al wilde ik het met u bespreken, maar ik wist niet hoe ik moest beginnen.'
'Wat bespreken?' Ik keek hem recht in de ogen en zei wat zachter: 'Onder ons gezegd en gezwegen, Isabella wil hier werken omdat ze u bewondert en, vrees ik, heimelijk verliefd op u is.' Sempere staarde me aan als door de bliksem getroffen. 'Maar een zuivere liefde, hoor. Voorzichtig. Een geestelijke liefde. Als een Dickens-heldin, om het nog wat duidelijker te maken. Geen frivoliteiten, geen kinderachtig gedoe. Isabella is weliswaar nog jong, maar al op-en-top vrouw. Dat zult u zeker gemerkt hebben...'
'Nu u het zegt...'
'En ik heb het niet alleen, als u mij die vrijpostigheid permitteert, over de prachtig gevormde welvingen, maar ook over haar innerlijke goedheid en schoonheid, die slechts wachten op het juiste moment om naar buiten te komen en een bofkont tot de gelukkigste man op aarde te maken.' Sempere wist niet meer hoe hij het had. 'En bovendien heeft ze verborgen talenten. Ze spreekt haar talen. Speelt piano als een engel. Heeft een hoofd voor cijfers als wijlen Isaac Newton. En ze kookt ook nog eens goddelijk. Kijk naar mij. Sinds zij voor me werkt, ben ik meer dan een paar kilo aangekomen. Heerlijkheden zoals ze niet in La Tour d'Argent... U gaat me toch niet vertellen dat u zich dat niet gerealiseerd heeft?'
'Nu ja, over koken heeft ze niets verteld ...'
'Ik heb het over Amors pijlen.'
'Wel, eh...'
'Weet u wat het is? In feite is dat meisje, ook al doet ze alsof ze een woestelingetje is, bijna ziekelijk zachtmoedig en verlegen. Dat is de schuld van de nonnen, die die jonge meisjes regelrecht verdoven met al hun naailessen en helleverhalen. Lang leve het vrije onderwijs.'
'Ik zou gezworen hebben dat ze mij min of meer als een domoor beschouwt,' voerde Sempere aan. 'Daar heb je het. Het onomstotelijke bewijs. Mijn beste Sempere, als een vrouw u als een domoor behandelt, dan betekent het dat de hormonen door haar lijf gieren.'
'Bent u daar heel zeker van?'
'Zo zeker als de bank van Spanje. Gelooft u mij, met dit soort zaken ben ik bekend.'
'Dat zegt mijn vader ook. En wat moet ik nu doen?'
'Dat hangt ervan af. Weet ze u te bekoren?'
'Of ze me bekoort? Ik weet het niet. Hoe kan men weten of...?'
'Heel eenvoudig. Als u zo eens naar haar gluurt, zou u dan het liefst toehappen?'
'Toehappen?'
'In haar achterste, bijvoorbeeld.'
'Meneer Martín!'
'Doet u niet zo preuts, we zijn kerels onder elkaar en het is bekend dat wij mannen de ontbrekende schakel zijn tussen de piraat en het zwijn. Bevalt ze u of niet?'
'Wel, Isabella is een bevallig meisje.'
'Wat nog meer?'
'Intelligent. Sympathiek. Ijverig.'
'Ga door.'
'En een goede christin, geloof ik. Ik ben weliswaar geen praktiserend katholiek, maar...'
'Praat u me er niet van. Isabella is roomser dan de paus. De nonnen, dat zei ik u immers al.'
'Maar toehappen was nog niet in me opgekomen, om u de waarheid te zeggen.'
'Tot ik het noemde.'
'Ik moet zeggen dat ik het als respectloos beschouw om zo over haar te praten, over iedere vrouw, en u zou zich ergens moeten schamen ...' protesteerde Sempere junior. 'Mea culpa.'
Als teken van capitulatie hief ik mijn handen. 'Maar dat doet er niet toe ... eenieder drukt zijn devotie op zijn manier uit. Ik ben een lichtzinnig, oppervlakkig mens en vandaar mijn dierlijke benadering, maar u met uw aurea gravitas bent een man van mystieke, diepgaande gevoelens. Wat telt is dat Isabella u aanbidt en dat het gevoel wederzijds is.'
'Nu ja...'
'Goed noch slecht. Het is zoals het is, Sempere. U bent een respectabel, verantwoordelijk mens. Als het om mij ging, enfin, wat zal ik zeggen ... maar u bent er de man niet naar om met de nobele, pure gevoelens van een ontluikende vrouw te spelen. Of vergis ik me?'
'Vermoedelijk niet.'
'Nu dan.'
'Nu dan?'
'Is het u nog niet duidelijk?'
'Nee.
'Het moment van hofmakerij is aangebroken.'
'Pardon?'
'Het hof maken of, in wetenschappelijke termen, flikflooien. Kijk, Sempere, om de een of andere merkwaardige reden hebben eeuwen van zogenaamde beschaving ons zo ver gebracht dat we ons niet meer zomaar ergens aan een vrouw kunnen opdringen of haar ten huwelijk kunnen vragen. Eerst moet haar het hof worden gemaakt.'
'Huwelijk? Bent u niet goed wijs?'
'Wat ik wil zeggen is dat u misschien - en in feite is dat uw eigen idee, alleen heeft u het zich nog niet gerealiseerd - vandaag of morgen of overmorgen, als uw knieën niet meer knikken en u er niet meer met open mond bij staat, Isabella na sluitingstijd zou kunnen uitnodigen voor koffie met gebak op een plezierige plek, en dan zult u beiden eindelijk zien dat u voor elkaar bestemd bent. Laten we zeggen Els Quatre Gats, waar ze altijd zo zuinig zijn met licht dat ze het zwakker draaien om stroom te sparen, wat in zulke gevallen bevorderlijk is. U bestelt voor het meisje een portie kwark met een flinke lepel honing, dat wekt de eetlust op, en dan schenkt u haar zo heel terloops een paar slokken van die moscatel in die een mens naar
het hoofd stijgt, en terwijl u uw hand op haar knie legt, benevelt u haar met die breedsprakigheid die u zo goed verborgen houdt, sluwe vos.'
'Maar ik weet niets van haar, wat haar interesseert of...'
'Ze interesseert zich voor dezelfde dingen als u. Boeken, literatuur, de geur van de schatten die u hier heeft, de beloftes uit de romances en avonturen van de driestuiverromans. Ze wil niet meer alleen zijn. En ze heeft er geen behoefte aan om diepgravend onderzoek te doen naar de reden dat deze slechte wereld geen cent waard is, als je die wereld ook met iemand kunt delen. De essentie is u bekend.
En al doende leert en geniet u de rest.' Sempere verzonk in gepeins en keek afwisselend naar zijn onaangeroerde kop koffie en naar mij. Ik kon mijn beursmakelaars glimlach slechts met veel pijn en moeite op zijn plek houden. 'Ik weet niet of ik u moet bedanken of bij de politie moet aangeven,' zei hij ten slotte.
Op dat moment hoorden we de zware stappen van Sempere senior in de boekwinkel. Een paar seconden later verscheen zijn hoofd om de deur en keek hij ons met gefronste wenkbrauwen aan.
'Wat is dit nu? De winkel onbeheerd achterlaten en hier gezellig een koffiekransje houden? En als er een klant binnenkomt? Of een schaamteloze vlerk die iets achterover wil drukken?'
Sempere junior draaide zijn ogen weg. 'Wees niet bang, senor Sempere, boeken zijn de enige dingen op deze wereld die niet gestolen worden,' zei ik met een knipoog. Een schalks glimlachje lichtte zijn gelaat op. Sempere junior maakte van het moment gebruik om aan mijn klauwen te ontsnappen en zich uit de voeten te maken naar de winkel. Zijn vader ging naast me zitten en snoof aan de kop koffie die zijn zoon niet had aangeroerd. 'Wat zegt de dokter over cafeïne en het hart?' vroeg ik. 'Die man vindt het zitvlak nog niet met een anatomie-atlas, wat zal hij dan van het hart weten?'
'Vast en zeker meer dan u,' antwoordde ik en ik nam het kopje uit zijn handen. 'Maar ik ben zo gezond als een vis, Martín.'
'Een ezel bent u. Doet u mij een plezier en gaat u naar boven en het bed in.'
'In bed liggen is alleen de moeite waard als een mens jong is en aangenaam gezelschap heeft.'
'Als u gezelschap wilt, zoek ik dat voor u, senor Sempere, maar ik geloof niet dat dat de juiste omstandigheden zijn voor uw hart.'
'Martín, op mijn leeftijd is erotiek gereduceerd tot het genieten van een drilpuddinkje en het kijken naar de halzen van weduwen. Degene die mij hier zorgen baart, is de erfgenaam. Enige vooruitgang op dat terrein?'
'We zijn in de fase van mest en zaaigoed. We zullen moeten afwachten of het weer meewerkt en we iets te oogsten hebben. Binnen twee of drie dagen kan ik u een schatting geven met een betrouwbaarheid van zestig of zeventig procent.' Sempere glimlachte tevreden. 'Een meesterlijke zet om me Isabella te sturen als winkelbediende,' zei hij. 'Maar vindt u haar niet een beetje jong voor mijn zoon?' 'Wie in mijn ogen een beetje jong is, is uw zoon zelf, om eerlijk te zijn. Of hij doet zijn slaapmuts af of Isabella eet hem in vijf minuten met huid en haar op. Gelukkig is ze uit het goede hout gesneden, anders...'
'Hoe kan ik u bedanken?'
'Door naar boven te gaan en in bed te gaan liggen. Als u pikant gezelschap nodig heeft, neemt u maar Lady Chatterley's Lover mee.'
'U heeft gelijk. Don Lawrence stelt nooit teleur.'
'Al zou hij het willen. Vooruit, naar bed met u.' Sempere stond op. Elke beweging viel hem zwaar en hij ademde moeizaam en met een hese rochel waar je haren van overeind gingen staan. Ik nam hem bij de arm en voelde dat zijn huid koud was. 'Niet schrikken, Martín. Dat is mijn stofwisseling, die is wat traag.'
'Vandaag lijkt ze zo traag als Oorlog en vrede!
'Een tukje en ik ben weer als nieuw.'
Ik besloot hem te begeleiden naar de woning boven de boekhandel, om me ervan te vergewissen dat hij werkelijk onder de dekens kroop. We hadden een kwartier nodig om de horde van de trappen te nemen. Onderweg kwamen we een buurman tegen, een hartelijke schooldocent, don Anacleto genaamd, die les gaf in taal en literatuur aan de jezuïetenschool in de calle Caspe, en die net thuiskwam.
'Hoe staat het leven er vandaag voor, vriend Sempere?'
'Steil, don Anacleto.' Samen met de docent bracht ik Sempere, die praktisch om mijn nek hing, naar de eerste verdieping. 'Als u mij toestaat trek ik mij na een lange dag van strijd met die meute primaten die ik als leerlingen heb, in mijn dierbare huisje terug,' kondigde de docent aan. 'Ik kan u verzekeren, dit land zal binnen één generatie desintegreren. Als ratten zullen ze elkaar villen.' Semperes blik gaf me te verstaan dat ik niet al te veel waarde moest hechten aan de woorden van don Anacleto. 'Een goede man,' mompelde hij, 'maar hij verdrinkt al in een glas water.'

Bij het betreden van de woning overviel me de herinnering aan die verre ochtend dat ik bloedend hier naartoe was gekomen, het exemplaar van Grote verwachtingen in mijn hand, en hoe Sempere me in zijn armen naar boven had gedragen en een kop warme chocolade voor me had gemaakt, terwijl we op de dokter wachtten. Hij had me kalmerende woorden toegefluisterd en met een lauwwarme doek en een mij tot dan toe onbekende tederheid het bloed weggewist. Destijds was hij een krachtige man geweest, in mijn ogen in alle opzichten een gigant, zonder wie ik die troosteloze jaren niet overleefd zou hebben. Nu was van die kracht weinig tot niets meer over. Ik ondersteunde hem terwijl hij in bed ging liggen en legde twee dekens over hem heen. Toen ging ik naast hem zitten en pakte zijn hand zonder te weten wat ik moest zeggen. 'Hoort u eens, als we hier allebei tranen met tuiten gaan huilen, dan is het beter dat u gaat,' zei hij. 'U zorgt goed voor uzelf, hoort u mij?'
'Met fluwelen handschoenen, wees maar niet bang.' Ik knikte en liep naar de deur. 'Martín?' Op de drempel draaide ik me om. Meneer Sempere keek me net zo bezorgd aan als op de ochtend dat ik een paar tanden en een groot deel van mijn onschuld had verloren. Ik vertrok, voordat hij me kon vragen wat er aan de hand was.

31.

Wat Isabella van mij als schrijver om den brode als eerste had geleerd, was de kunst van het uitstellen. Iedere veteraan uit dit vak weet dat alles, van potloden slijpen tot dagdromen, belangrijker is dan simpelweg gaan zitten en het brein uitwringen. Deze fundamentele les had Isabella door osmose verinnerlijkt, want toen ik thuiskwam, vond ik haar niet aan haar bureau maar in de keuken, waar ze de laatste hand legde aan een gerecht dat rook en eruitzag alsof de bereiding ervan meerdere uren had gekost. 'Hebben we iets te vieren?' vroeg ik.
'Met het gezicht dat u trekt, niet per se.'
'Waar ruikt het naar?'
'Canard confit met peren uit de oven en chocoladesaus. Ik heb het recept in een van uw kookboeken gevonden.'
'Ik heb geen kookboeken.' Ze stond op en legde een in leer gebonden boek met de titel De 101 beste recepten uit de Franse keuken, door Michel Aragon, op tafel.
'Dat dénkt u. Op de achterste rij van de boekenkasten heb ik van alles gevonden, inclusief een handboek over huwelijkse hygiëne door doctor Pérez Aguado met buitengewoon suggestieve illustraties en zinnen als "Bij goddelijk decreet kent de vrouw geen vleeslijke lust en vindt zij haar geestelijke en gevoelsmatige verwezenlijking in de vervulling van de natuurlijke taken van moederschap en huishouden". Een waarlijke mijn van koning Salomon heeft u daar.'
'Mag ik weten wat jij zocht op de achterste rij van de boekenkasten?'
'Inspiratie. En die heb ik gevonden ook.'
'Maar van het culinaire soort. We hadden afgesproken dat je elke dag zou schrijven, met of zonder inspiratie.'
'Ik ben vastgelopen. En dat is uw schuld, omdat u me te veel taken geeft en mij bij uw intriges met de onbevlekte Sempere junior betrekt.'
'Schep je er behagen in de man die reddeloos verliefd op je is, belachelijk te maken?'
'Wat?' 'Je hebt me wel gehoord. De jonge Sempere heeft me opgebiecht dat je hem van zijn slaap berooft. Letterlijk. Hij slaapt niet, eet niet, drinkt niet... de arme ziel kan niet eens urineren omdat hij de hele dag aan jou moet denken.'
'U fantaseert.'
'Wie fantaseert is de arme Sempere. Je had hem moeten zien. Op een haar na had ik hem de kogel gegeven om hem van zijn pijn en ellende te verlossen.'
'Maar die neemt me toch helemaal niet serieus,' protesteerde Isabella. 'Omdat hij niet weet hoe hij naar jou zijn hart moet openen en de woorden moet vinden om aan zijn gevoelens uitdrukking te geven. Wij mannen zijn zo. Rauw en primair.'
'Hij was anders uitstekend van de tongriem gesneden toen hij me uitfoeterde omdat ik me had vergist bij het rangschikken van de Nationale Episodes-collectie.'
'Dat is niet hetzelfde. Administratieve formaliteiten zijn één ding, de taal van de passie is iets heel anders.'
'Onzin.' 'Er is niets onzinnigs aan de liefde, geachte assistente. Maar om van onderwerp te veranderen ... gaan we eten of niet?'
Isabella had de tafel gedekt alsof het een feestmaal betrof en een arsenaal aan borden, bestek en glazen uitgezet dat ik nog nooit had gezien. 'Ik begrijp niet waarom u deze kostbaarheden niet gebruikt, terwijl u ze allemaal in huis heeft. Het zat in kisten in de kamer naast de bijkeuken,' zei Isabella. 'Typisch iets voor mannen.' Ik pakte een mes op en bestudeerde het in het licht van de kaarsen die Isabella had neergezet. Het werd me duidelijk dat deze spullen Diego Marlasca hadden toebehoord en de eetlust verging me volledig. 'Is er iets?' vroeg Isabella. Ik schudde mijn hoofd. Mijn assistente serveerde twee borden uit en keek me verwachtingsvol aan. Ik nam een eerste hap en knikte met een glimlachje. 'Heel goed,' zei ik. 'Een beetje taai, geloof ik. In het recept staat dat het op een klein vuur moest garen, maar bij uw fornuis is er of helemaal geen vlam of een die alles verzengt, daartussen is niets.'
'Het smaakt goed,' herhaalde ik en ik at zonder trek. Isabella keek me tersluiks aan. We aten in stilte verder, het getik van bestek op borden vormde het enige geluid. 'Meende u dat serieus, dat van Sempere junior?' Ik knikte zonder van mijn bord op te kijken. 'En wat heeft hij verder nog over me gezegd?'
'Hij heeft me gezegd dat je een klassieke schoonheid bent, intelligent, intens vrouwelijk - hij is nu eenmaal zo zoetsappig en hij voelt dat er tussen jullie een geestelijke band is.' Isabella wierp me een vernietigende blik toe. 'Zweert u mij dat u dit niet uit uw duim zuigt,' zei ze. Ik legde mijn rechterhand op het kookboek en hield mijn linkerhand op. 'Ik zweer het op De 101 beste recepten uit de Franse keuken,' verklaarde ik. 'Men zweert met de andere hand.' Met de andere hand en een plechtige uitdrukking herhaalde ik de zin. Isabella snoof. 'Wat moet ik nu doen?'
'Ik weet het niet. Wat doen verliefden? Wandelen, dansen ...'
'Maar ik ben niet verliefd op die meneer.' Ik at verder van mijn canard confit, zonder op haar dwingende blik te reageren. Na een poosje gaf Isabella een klap op de tafel. 'Wilt u me alstublieft het genoegen doen om me aan te kijken? Dit is allemaal uw schuld.' Doodkalm legde ik mijn bestek neer, veegde met het servet mijn mond af en keek haar aan. 'Wat moet ik nu doen?' vroeg Isabella nogmaals.
'Dat hangt ervan af. Vind je Sempere wat of niet?' Een wolk van twijfel trok over haar gezicht. 'Ik weet het niet. Om te beginnen is hij een beetje oud voor mij.'
'Hij is praktisch zo oud als ik. Hooguit een of twee jaar ouder. Misschien drie.' 'Of vier of vijf.' Ik zuchtte. 'Hij is in de kracht van zijn leven. We hadden toch vastgesteld dat je van volwassen mannen hield?'
'Lach me niet uit.' 'Isabella, wie ben ik om je te vertellen wat je moet doen ...' 'Dat is een goeie, zeg.' 'Laat me uitpraten. Wat ik wil zeggen is dat dat iets is tussen Sempere junior en jou. Als je mijn raad vraagt, dan zou ik zeggen dat je hem een kans moet geven. Meer niet. Als hij een dezer dagen besluit om een eerste stap te zetten en hij nodigt je uit, laten we zeggen, voor koffie met een taartje, neem die uitnodiging dan aan. Misschien vermaken jullie je prima en eindigen jullie als vrienden, misschien ook niet. Maar ik geloof dat Sempere een goede man is, zijn interesse in jou is oprecht en ik zou durven beweren dat jij diep in je hart ook iets voor hem voelt, als je er goed over nadenkt.'
'U zit werkelijk vol obsessies.'
'Maar Sempere niet. Ik denk dat het gemeen zou zijn om de genegenheid en bewondering die hij voor je voelt niet te respecteren. En jij bent niet gemeen.'
'Dat is emotionele chantage.'
'Nee, dat is het leven.' Isabella fulmineerde tegen me met enkel haar blik. 'Doet u mij tenminste het plezier af te eten,' beval ze. Ik at mijn bord leeg, veegde het schoon met een stuk brood en liet een zucht van tevredenheid horen. 'Wat is er als dessert?'
Na de maaltijd liet ik Isabella in de loggia in haar twijfels en onrust gaarkoken en ging naar de studeerkamer boven in de toren, waar ik de foto van Diego Marlasca die Salvador mij had geleend, onder de lamp legde. Vervolgens wierp ik een blik op het kleine bastion van notitieblokken, losse papiertjes en vellen papier dat ik in de afgelopen maanden voor Monsieur had verzameld. De kilte van Diego Marlasca's bestek voelde ik nog aan mijn handen en ik kon me levendig voorstellen hoe hij daar had gezeten en van hetzelfde uitzicht over de daken van de Ribera had genoten. Ik pakte een willekeurig vel papier en begon te lezen. Weliswaar herkende ik de woorden en zinnen, omdat ik ze tenslotte zelf had geschreven, maar de verwarde geest die ze voedde, had minder met mij te doen dan ooit. Ik liet het papier op de vloer glijden en toen ik opkeek zag ik in de vensterruit mijn spiegelbeeld, een vreemdeling in de blauwe duisternis die over de stad lag. Het was me duidelijk dat ik die nacht niet in staat zou zijn ook maar een enkele samenhangende alinea voor Corelli te fabriceren. Ik knipte de bureaulamp uit en bleef in het schemerdonker zitten, luisterend naar het gekrabbel van de wind aan de ramen, en stelde me voor hoe de brandende Diego Marlasca zich in het waterbassin stortte, hoe de laatste luchtbelletjes uit zijn mond ontsnapten en het ijzige water zijn longen vulde.

Bij het krieken van de dag werd ik wakker met een pijnlijk lichaam dat in de leunstoel gevouwen zat. Bij het opstaan knarsten er een paar gewrichten in mijn lijf. Ik sleepte me naar het raam en deed het wijd open. De dakterrassen van de oude stad schitterden van de rijp en een purperkleurige hemel omving Barcelona. Toen de klokken van de Santa Maria del Mar luidden, vloog vanaf een duiventil een wolk zwarte vleugels op. Een bijtend koude wind bracht de geur van de kades en het roet van de wijkschoorstenen mee. Ik liep naar beneden om koffie te maken. In de keuken wierp ik een blik in de voorraadkast en was verbluft. Sinds ik Isabella in huis had, leek mijn voorraadkast wel de kruidenierswinkel Quilez op de rambla de Cataluna. In de wirwar van exotische, door Isabella's vader geïmporteerde lekkernijen ontdekte ik een blikken trommel met Engelse koekjes met een laag chocolade en probeerde er eentje. Een half uur later, toen de suiker en cafeïne door mijn aderen leken te pulseren en mijn brein zijn activiteit startte, kwam ik op de geniale gedachte mijn leven die dag nog wat gecompliceerder te maken, voor zover dat mogelijk was. Zodra alles openging, wilde ik de winkel met toverartikelen en goochelarij in de calle de la Princesa met een bezoekje vereren.
'Wat doet u op, op dit uur?' Vanaf de drempel sloeg Isabella me gade, de stem van mijn geweten. 'Koekjes eten.' Ze ging aan tafel zitten en schonk zichzelf een kop koffie in. Naar haar uiterlijk te oordelen, had ze geen oog dichtgedaan. 'Mijn vader zegt dat het het lievelingsmerk is van de koninginmoeder.'
'Geen wonder dat ze er zo potig uitziet.' Isabella pakte een koekje en begon er met een afwezige blik aan te knabbelen. 'Heb je nagedacht over wat je gaat doen? Wat Sempere betreft, bedoel ik...'
Isabella wierp me een venijnige blik toe. 'En u, wat gaat u vandaag doen? Niets goeds, dat is zeker.'
'Een paar boodschappen.'
'Ja.'
'Bedoel je "ja" of bedoel je "geloof je het zelf?"?' Isabella zette haar kopje op tafel en wendde zich tot mij alsof ze met een verhoor bezig was. 'Waarom praat u nooit over wat u voor die man aan het schrijven bent, die Monsieur van u?'
'Onder andere omdat dat beter is voor jou.'
'Beter voor mij. Natuurlijk. Dom gansje dat ik ben. Trouwens, ik vergat u te zeggen dat uw vriend hier gisteren is langs geweest, de inspecteur.'
'Grandes? Was hij alleen?'
'Nee. Er waren twee knoerten van kleerkasten bij hem met koppen als buldoggen.' De voorstelling van Marcos en Castelo voor mijn deur bezorgde me buikpijn. 'En wat wilde Grandes?'
'Dat zei hij niet.'
'Wat zei hij dan?'
'Hij vroeg aan mij wie ik was.'
'En wat heb je geantwoord?'
'Dat ik uw minnares was.'
'Heel fraai.'
'Een van die kleerkasten leek het anders erg grappig te vinden.' Isabella pakte nog een koekje en verslond het in twee happen. Ze merkte dat ik haar verstolen opnam en hield acuut op met kauwen.
'O jee, wat heb ik gezegd?' vroeg ze en ze liet het kruimeltjes regenen.

32.

Een vingerbreedte nevelig licht drong door de wolkendeken en lichtte karig de roodgeverfde gevel op van de winkel in toverartikelen aan de calle de la Princesa. Bewerkt hout omlijstte de etalage. Door de glazen deur waren in de donkere, met zwart fluweel uitgedoste ruimte vaag de contouren van het interieur te onderscheiden. Wie eenmaal binnen was, zag in de vitrines maskers en artefacten in Victoriaanse stijl, gemerkte kaartspellen en nepdolken, toverboeken en flacons van geslepen glas die een regenboog aan Latijns geëtiketteerde tincturen bevatten en vermoedelijk in Albacete gebotteld waren. Achterin stond een lege toonbank. Het belletje van de entree kondigde mijn komst aan. Ik wachtte enkele seconden en bestudeerde dit curiositeitenkabinet. Toen ik in een spiegel, waarin alles werd gespiegeld behalve ikzelf, mijn gezicht zocht, zag ik vanuit mijn ooghoek een kleine gestalte door het gordijn van de achterkamer verschijnen. 'Een interessante truc, nietwaar?' zei een mannetje met het witte haar en de doordringende blik. Ik knikte. 'Hoe werkt het?'
'Dat weet ik nog steeds niet. Hij is twee dagen geleden afgeleverd, gestuurd door een fabrikant van trucspiegels in Istanbul. De uitvinder noemt het "refractieomkering".'
'Het herinnert een mens eraan dat niets is wat het lijkt te zijn,' merkte ik op. 'Behalve magie. Waarmee kan ik u van dienst zijn, mijnheer?'
'Bent u de heer Damian Roures?' Het mannetje knikte langzaam en zonder met zijn ogen te knipperen. Zijn lippen vormden zich tot een vrolijke grijns die, net als zijn spiegel, niet was wat hij voorgaf te zijn. Zijn blik was kil en waakzaam. 'Men heeft mij uw winkel aanbevolen.'
'Mag ik u vragen wie er zo aimabel is geweest?'
'Ricardo Salvador.' De geveinsde vriendelijke glimlach verdween van zijn gezicht. 'Ik wist niet dat hij nog leefde. Ik heb hem in geen vijfentwintig jaar gezien.'
'En Irene Sabino?' Roures zuchtte en schudde zijn hoofd. Hij liep om de toonbank heen naar de deur, hing het bordje 'gesloten' ervoor en sloot af. 'Wie bent u?'
'Mijn naam is David Martín. Ik probeer de omstandigheden op te helderen rondom de dood van de heer Diego Marlasca, die u gekend heeft, naar ik heb begrepen.'
'Voor zover ik weet, zijn die omstandigheden al jaren geleden opgehelderd. De heer Marlasca pleegde zelfmoord.'
'Ik heb iets anders begrepen.'
'Ik weet niet wat die politieman u verteld heeft. Wrok doet iets met het geheugen, meneer ... Martín. Salvador probeerde destijds al iedereen van een samenzwering te overtuigen, waarvoor hij geen enkel bewijs had. Iedereen wist dat hij het bed van weduwe Marlasca warm hield en zich als held wilde opwerpen. Zoals te verwachten viel, floten zijn superieuren hem terug en zetten hem uit het korps.'
'Hij denkt dat men heeft geprobeerd de waarheid te verdoezelen.' Roures lachte. 'De waarheid ... laat me niet lachen. Wat men probeerde te verdoezelen is het schandaal. Het advocatenkantoor van Valera en Marlasca had zijn vingers in bijna alle pap die in deze stad gemaakt wordt. Niemand had er belang bij dat zo'n verhaal aan het licht kwam. Marlasca had zijn positie, werk en huwelijk opgegeven om zich in dat huis op te sluiten en daar god weet wat te doen. Iedereen met maar een greintje verstand kon zich voorstellen dat dat niet goed zou aflopen.'
'Wat u en uw Jaco er niet van weerhouden heeft om Marlasca's waan te verzilveren door hem zogenaamd de mogelijkheid te bieden om tijdens uw spiritistische seances met het hiernamaals in contact te treden ...'
'Ik heb hem nooit wat beloofd. Die seances waren puur vermaak. Dat wisten we allemaal. Probeert u mij niet de schuld van zijn dood in de schoenen te schuiven, want ik deed niets anders dan op eerlijke wijze mijn brood verdienen.'
'En uw partner Jaco?'
'Ik spreek slechts voor mijzelf. Wat Jaco mogelijkerwijs gedaan heeft, hoef ik niet te verantwoorden.'
'Dus hij hééft wat gedaan.'
'Wat wilt u horen? Dat hij er met dat geld vandoor is gegaan, waarvan Salvador met alle geweld beweerde dat het op een geheime rekening stond? Dat hij Marlasca heeft gedood en ons allemaal bedrogen heeft?'
'En was dat dan niet zo?' Roures keek me lang aan. 'Ik weet het niet. Ik heb hem niet meer gezien sinds die dag dat Marlasca stierf. Ik heb Salvador en de andere politiemensen al verteld wat ik weet.
Ik heb er nooit over gelogen. Nooit. Als Jaco iets gedaan heeft, dan heb ik het nooit geweten of er deel aan gehad.'
'En wat kunt u mij vertellen over Irene Sabino?'
'Irene hield van Marlasca. Zij zou nooit iets beraamd hebben om hem schade te berokkenen.'
'Weet u wat er van haar geworden is? Leeft ze nog?'
'Ik geloof het wel. Ze hebben me verteld dat ze in een wasserij in de Raval werkt. Irene was een goede vrouw. Te goed. En nu is ze zo geëindigd. Zij geloofde in dat soort dingen met heel haar hart.'
'En Marlasca? Wat zocht hij in die wereld?'
'Marlasca was in iets verwikkeld, vraagt u mij niet wat. Niet in iets wat ik of Jaco hem had verkocht of had kunnen verkopen. Wat ik erover weet, heb ik een keer van Irene gehoord. Naar het schijnt had Marlasca iemand gevonden, iemand die ik niet kende, en gelooft u mij, ik kende en ken iedereen in deze branche. Diegene had hem beloofd dat als hij iets deed, ik weet niet wat, zijn zoon Ismael uit het rijk der doden zou terugkeren.'
'Heeft Irene ooit gezegd wie deze persoon was?'
'Ze heeft hem nooit gezien. Marlasca stond het niet toe. Maar ze wist dat hij bang was.'
'Bang waarvoor?' Roures klakte met zijn tong. 'Marlasca geloofde dat hij verdoemd was.'
'Kunt u dat wat duidelijker uitleggen?'
'Ik heb het u al eerder gezegd. Hij was ziek. Hij was ervan overtuigd dat er iets in hem was gevaren.'
'Iets?'
'Een geest. Een parasiet. Ik weet niet. Ziet u, in dit beroep leert men veel mensen kennen die niet helemaal goed bij hun hoofd zijn. Ze maken een persoonlijke tragedie mee, verliezen een geliefde of een fortuin en vallen in een gat. Het brein is het fragielste orgaan van het lichaam. De heer Marlasca had ze niet allemaal meer op een rijtje en dat kon iedereen die vijf minuten met hem praatte, zien. Daarom kwam hij naar mij.'
'En u zei wat hij wilde horen.'
'Nee. Ik vertelde hem de waarheid.'
'Uw waarheid?'
'De enige die ik ken. Ik had het gevoel dat die man ernstig uit zijn evenwicht was geraakt en ik wilde geen misbruik van hem maken. Zoiets loopt nooit goed af. In deze handel is er een grens die je niet overschrijdt als je weet wat goed voor je is. Wie op zoek is naar vermaak of ontroering en de troost van het hiernamaals, wordt bediend en betaalt voor een verleende dienst. Maar wie komt omdat hij op het punt staat zijn verstand te verliezen, wordt naar huis gestuurd. Dit is spektakel als elk ander. Wat je wilt zijn kijkers, geen gekken.'
'Een voorbeeldige ethiek. Wat heeft u Marlasca dan verteld?'
'Ik heb hem gezegd dat dit allemaal zwendel was, een sprookje. Ik heb hem gezegd dat ik een oplichter ben die zijn brood verdient met het organiseren van spiritistische seances voor arme zielen die hun verwanten hebben verloren en het geloof nodig hebben dat geliefden, ouders en vrienden in de andere wereld op ze wachten. Ik heb hem gezegd dat er aan de andere kant niets is, slechts een grote leegte, dat deze wereld alles is wat we hebben. Ik heb hem gezegd dat hij de geesten moest vergeten en naar zijn familie moest terugkeren.'
'En hij geloofde u?'
'Klaarblijkelijk niet. Hij kwam niet meer naar de sessies, maar zocht elders hulp.'
'Waar?'
'Irene is opgegroeid in een van de hutten aan het strand van Bogatell, en hoewel ze als actrice en danseres aan de Paralelo beroemd was geworden, bleef ze tot dat oord behoren. Ze vertelde me dat ze Marlasca had meegenomen naar een vrouw die de Heks van de Somorrostro wordt genoemd en die hem moest beschermen tegen de persoon bij wie hij in de schuld stond.'
'Heeft Irene de naam van deze persoon genoemd?'
'Als ze dat al heeft gedaan, dan herinner ik me die niet meer. Ik zei u al, ze kwamen niet meer naar de seances.'
'Andreas Corelli?'
'Die naam heb ik nog nooit gehoord.'
'Waar kan ik Irene Sabino vinden?'
'Ik heb u alles verteld wat ik weet,' antwoordde Roures getergd. 'Een laatste vraag en dan ga ik.'
'Laat dat alstublieft waar zijn.'
'Herinnert u zich of u Marlasca ooit de naam Lux Aeterna heeft horen noemen?' Roures fronste zijn voorhoofd en schudde zijn hoofd. 'Dank voor uw hulp.'
'Niets te danken. En komt u hier, indien mogelijk, niet meer terug.' Ik knikte en op weg naar de deur voelde ik zijn wantrouwige blik in mijn rug. 'Wacht,' riep hij, al op de drempel naar de achterkamer. Ik draaide me om. Het mannetje keek me besluiteloos aan. 'Ik meen me te herinneren dat Lux Aeterna de titel was van een soort religieus pamflet dat we weleens bij de seances in de calle Elisabets gebruikten. Het behoorde tot een verzameling soortgelijke boekjes, waarschijnlijk geleend uit de Bibliotheek van het Bijgeloof van het genootschap De Toekomst. Ik weet niet of u dat bedoelde?'
'Herinnert u zich nog waar het over ging?'
'Mijn partner Jaco kende het beter, hij was degene die de seances leidde. Maar voor zover ik weet was Lux Aeterna een gedicht over de dood en de zeven namen van de Zoon van de Morgen, de Drager van het Licht.'
'De Drager van het Licht?' Roures glimlachte. 'Lucifer.'

33.

Eenmaal op straat ging ik, omdat ik niet goed wist wat ik nu moest doen, weer naar huis. Ik naderde de ingang naar de calle Montcada toen ik hem zag. Inspecteur Victor Grandes leunde tegen een muur, rookte een sigaret en stak glimlachend zijn hand op. Ik stak de straat over en liep op hem af. 'Ik wist niet dat u zich voor tovenarij interesseerde, Martín.'
'En ik niet dat u mij schaduwt, inspecteur.'
'Ik schaduw u niet. Maar u bent als mens lastig te lokaliseren en dus bedacht ik dat als de berg niet naar mij komt, ik naar de berg ga. Heeft u vijf minuten om iets te gaan drinken? Het Hoofdbureau van Politie inviteert.'
'In dat geval... Heeft u vandaag geen chaperonnes?'
'Marcos en Castelo zijn op het hoofdbureau gebleven om administratie af te handelen, hoewel ze zeker hadden meegedaan als ik ze had verteld dat ik u ging opzoeken.' We slenterden door de kloof van middeleeuwse paleizen naar El Xampanyet en gingen zitten aan een tafeltje achterin. Een kelner gewapend met een naar chloor stinkende doek keek ons vragend aan en Grandes bestelde twee bier en een portie manchego. Toen de bestelling werd gebracht, schoof hij het bordje naar me toe, een uitnodiging die ik afsloeg. 'Als ik zo vrij mag zijn? Op dit uur val ik altijd om van de honger.' 'Bon appétit.'
Grandes schrokte een stuk kaas naar binnen en likte met gesloten ogen zijn lippen. 'Heeft men u niet verteld dat ik gisteren bij u langs ben geweest?'
'Met enige vertraging heb ik de boodschap doorgekregen.'
'Begrijpelijk. Trouwens, een schatje, dat meisje. Hoe heet ze?'
'Isabella.' 'Een schaamteloos mens bent u ... zoals sommigen toch hun leven inrichten. Ik benijd u. Hoe oud is het snoepje?' Ik wierp hem een venijnige blik toe. Hij glimlachte voldaan. 'Een vogeltje heeft me ingefluisterd dat u voor detective heeft gespeeld de laatste tijd. Laat u nog wel wat over voor ons als beroeps?'
'En hoe heet uw vogeltje?'
'Het is meer een lelijke, grote vogel. Een van mijn superieuren is goed bevriend met advocaat Valera.'
'Staat u ook op hun loonlijst?'
'Nog niet, mijn vriend. U kent me. Ik ben nog van de oude stempel. Eer en al dat soort flauwekul.'
'Spijtig.'
'En vertelt u mij eens, hoe is het met die arme Ricardo Salvador? Weet u dat ik die naam in geen twintig jaar gehoord heb? Iedereen nam aan dat hij dood was.'
'Een overhaaste diagnose.'
'Hoe is het met hem?'
'Eenzaam, verraden en vergeten.' De inspecteur knikte langzaam. 'Het maakt dat een mens gaat denken aan de toekomst die dit beroep biedt, nietwaar?'
'Ik wed dat de zaken in uw geval anders zullen zijn, en er hoogstens nog twee jaar te gaan zijn tot uw promotie naar de top van het korps. Ik zie zo voor me dat u nog voor uw vijfenveertigste de grote man van het korps bent en tijdens de processie op Sacramentsdag de hand van bisschoppen en kapiteins-generaal kust.' De sarcastische toon negerend, knikte Grandes kil. 'Over handkussen gesproken, heeft u het al gehoord van uw vriend Vidal?' Grandes begon nooit een gesprek zonder een troef uit te spelen. Hij keek me grijnzend aan en genoot van mijn ongerustheid. 'Heb ik wat gehoord?' prevelde ik.
'Ze zeggen dat zijn vrouw een paar avonden geleden heeft geprobeerd zelfmoord te plegen.'
'Cristina?'
'Ach, dat is waar, u kent haar ...' Ik realiseerde me niet dat ik was opgestaan. Mijn handen trilden. 'Weest u niet bang, mevrouw Vidal maakt het goed. Het was de schrik, meer niet. Naar het schijnt was ze uitgeschoten met de laudanum ... Gaat u weer zitten, Martín. Alstublieft.' Ik ging zitten. Mijn maag balde zich samen tot een stekende knoop. 'Wanneer is het gebeurd?'
'Twee of drie dagen geleden.' Het beeld van Cristina achter het raam van Villa Helius schoot door mijn hoofd, hoe ze haar hand had opgeheven, terwijl ik haar blik ontweek en haar de rug toekeerde.
'Martín?' vroeg de inspecteur en hij bewoog zijn hand voor mijn ogen alsof hij vreesde dat ik mijn verstand had verloren. 'Wat?' De inspecteur keek me met oprechte bezorgdheid aan. 'Heeft u mij iets te vertellen? Ik weet wel dat u me niet gelooft, maar ik zou u graag helpen.'
'Denkt u nog steeds dat ik Barrido en zijn compagnon om het leven heb gebracht?' Grandes schudde zijn hoofd. 'Ik niet, maar anderen zouden het graag geloven.' 'Waarom gaat u dan mijn gangen na?'
'Rustig maar. Ik ga uw gangen niet na, Martín. Dat heb ik nooit gedaan. De dag dat ik dat doe, zult u het merken. Vooraleerst observeer ik u. Omdat ik u sympathiek vind en ik me zorgen maak dat u zich in de nesten gaat werken. Waarom vertrouwt u mij niet en vertelt u mij niet wat er aan de hand is?' Onze blikken troffen elkaar en een moment lang verkeerde ik in de verleiding om hem alles te vertellen. Ik had het gedaan, als ik had geweten waar ik moest beginnen. 'Er is niets aan de hand, inspecteur.' Grandes knikte en keek me medelijdend aan, misschien was het ook slechts teleurstelling. Hij dronk zijn glas leeg en legde een paar munten op de tafel. Toen gaf hij me een klopje op de schouder en stond op. 'Pas goed op uzelf, Martín. En kijk uit waar u loopt. Niet iedereen heeft dezelfde waardering voor u als ik.' 'Ik zal het ter harte nemen.'
Het was bijna middag toen ik huiswaarts keerde. Ik kon de woorden van de inspecteur maar niet uit mijn hoofd zetten. Langzaam beklom ik de traptreden, als woog zelfs mijn ziel te veel. Ik opende de voordeur met de angst door een praatgrage Isabella te worden ontvangen, maar het was overal stil. Ik liep door de gang naar de loggia en daar vond ik haar, slapend op de bank met een opengeslagen boek op de borst, een van mijn oude romans. Ik kon een glimlach niet onderdrukken. In deze herfstdagen was de temperatuur in huis merkbaar gedaald en ik was bang dat Isabella kou zou kunnen vatten. Soms zag ik haar met een wollen omslagdoek door het huis lopen. Ik ging naar haar kamer om hem te pakken en zachtjes over haar heen te vlijen. De deur stond op een kier en hoewel ik in mijn eigen huis was, had ik die slaapkamer niet meer betreden sinds Isabella bij mij was ingetrokken en ik voelde me wat beschroomd. Ik zag de omslagdoek opgevouwen over een stoel. De kamer rook naar Isabella's zoete citroengeur. Het bed was nog niet opgemaakt en omdat ik wist dat ik vele plaatsen in de achting van mijn assistente zou stijgen als ik een huishoudelijke taak op me nam, boog ik me voorover om het laken glad te strijken.
Ik zag iets ingeklemd tussen matras en bed: onder de zoom van het laken stak een hoekje van een envelop. Toen ik eraan trok, hield ik een met lint bij elkaar gebonden bundel van ongeveer twintig blauwe enveloppen in de hand. Een koude rilling trok door me heen. Ik haalde de knoop uit het lint en trok een van de enveloppen ertussenuit. Op de voorkant stonden mijn naam en adres, als afzender was slechts Cristina geschreven. Met mijn rug naar de deur ging ik op bed zitten en bestudeerde de ene na de andere poststempel. De eerste dateerde van meer dan twee weken geleden, de laatste van drie dagen terug. Alle enveloppen waren geopend. Ik sloot mijn ogen en voelde hoe de brieven uit mijn handen gleden. Achter me hoorde ik Isabella's ademhaling. 'Vergeef me,' prevelde ze.
Ze kwam langzaam naderbij en knielde om de brieven een voor een op te rapen. Toen ze ze allemaal weer had gebundeld, overhandigde ze me de stapel met een gewonde blik in haar ogen.
'Ik deed het om u te beschermen,' zei ze. Haar ogen vulden zich met tranen en ze legde een hand op mijn schouder. 'Vertrek,' zei ik. Ik duwde haar weg en stond op. Isabella zonk kreunend op de grond, alsof er iets binnen in haar brandde. 'Vertrek uit dit huis.' Ik verliet de woning zonder de moeite te nemen de voordeur achter me dicht te doen. Op straat bevond ik me in een wereld van gebouwen en gezichten die vreemd en ver leken. Ik begon doelloos te lopen, zonder de kou, de regen en de wind op te merken, die de stad als een vloek begonnen te geselen.

34.

De tram stopte voor de ingang van Gaudi's Torre de Bellesguard, waar de stad aan de voet van de heuvel afstierf. Ik volgde het pad van gelig licht waarmee de lampen van de tram de regen doorboorden en liep naar de poorten van het kerkhof van San Gervasio. De muren verhieven zich op een vijftigtal meters afstand tot een marmeren fort, waar een wirwar van standbeelden boven uitstak in de kleur van de naderende storm. Bij de ingang stond een portiershuisje en erin zat een opzichter gehuld in een overjas. Hij warmde zijn handen bij een vuurpot. Toen hij me zag opduiken uit de regen, schrok hij. Hij monsterde me een paar seconden alvorens het deurtje open te doen. 'Ik zoek het graf van de familie Marlasca.' 'Binnen een half uur wordt het donker. U kunt beter op een andere dag terugkomen.'
'Hoe eerder u me vertelt waar ik het kan vinden, hoe eerder ik weer ben vertrokken.' De bewaker raadpleegde een lijst en wees me toen met een vinger de ligging op een plattegrond van het terrein aan de muur. Zonder hem te bedanken vertrok ik.
Het was niet moeilijk om het familiegraf in de citadel van tombes en mausolea te vinden. Het complex rustte op een marmeren voetstuk. Het modernistische pantheon was cirkelvormig, als een amfitheater. Twee brede trappen dienden als basis en voerden naar een zuilengalerij, met daarin een atrium dat geflankeerd werd door grafstenen. De galerij werd bekroond door een koepel, waarop zich een eveneens marmeren figuur verhief, mettertijd zwart geworden. Het gezicht was versluierd, maar wie het graf naderde, kreeg de indruk dat de bewaker van gene zijde het hoofd draaide en je met de ogen volgde. Ik beklom een van de trappen en bleef voor de galerij stilstaan om achter me te kijken. In de verte waren door de regen zwakjes de lichten van de stad te zien.
Ik betrad de galerij. In het centrum stond een biddend vrouwenbeeld, de armen smekend om een kruisbeeld geslagen. Haar gelaat was door slagen verminkt en iemand had de ogen en lippen zwart geverfd, wat haar iets wolfachtigs gaf. Het was niet het enige teken van schending van het mausoleum. De grafstenen vertoonden krassen en leken op sommige plekken gemarkeerd met een puntig voorwerp, op andere waren obscene tekeningen en woorden te zien, die in het half duister nauwelijks te ontcijferen waren. Diego Marlasca's graf was helemaal achterin. Ik liep erheen en legde mijn hand op de steen. Toen haalde ik het portret van Marlasca, dat Salvador me had gegeven tevoorschijn en bestudeerde het.
Op dat moment hoorde ik voetstappen achter me op de trap. Ik borg het portret weer op in mijn jaszak en draaide me om naar de ingang van de galerij. De voetstappen waren verstomd en slechts het geklater van de regen op het marmer was nog te horen. Langzaam liep ik naar de ingang en keek naar buiten. De figuur had me de rug toegekeerd en aanschouwde de stad in de verte. Het was een in het wit geklede vrouw die haar hoofd met een doek had bedekt. Langzaam wendde ze zich naar me toe en keek me aan. Ze glimlachte. Ondanks alle tijd, die was verstreken, herkende ik haar onmiddellijk - Irene Sabino. Ik deed een stap naar haar toe en besefte toen pas dat er nog iemand was, achter me. Bij de slag in mijn nek flitste wit licht op. Ik zonk op mijn knieën en zakte een seconde later op het natte marmer in elkaar. In de regen tekende zich een donkere gestalte af. Irene knielde naast me neer. Ik voelde hoe ze haar hand om mijn hoofd legde en de plek van de klap betastte. Toen ze haar vingers terugtrok, waren ze in bloed gedrenkt. Ze streek ermee over mijn gezicht. Het laatste wat ik zag voor ik mijn bewustzijn verloor, was hoe Irene Sabino een scheermes opdiepte en langzaam uitklapte. Zilveren regendruppels gleden langst het lemmet, dat ze dichterbij bracht. Ik opende mijn ogen bij de verblindende gloed van een olielamp en keek in het gezicht van de opzichter. Hij bekeek me volkomen uitdrukkingsloos. Ik probeerde met mijn ogen te knipperen, terwijl een vlammende pijnscheut vanuit mijn nek door mijn schedel schoot.
'Leeft u nog?' vroeg de bewaker, zo ongeïnteresseerd dat ik niet wist of de vraag op mij betrekking had of puur retorisch was. 'Ja,' kermde ik. 'Waagt u het niet om me in een gat te stoppen.' De bewaker hielp me overeind te gaan zitten. Elke centimeter werd beantwoord met een pijnscheut in mijn hoofd. 'Wat is er gebeurd?'
'Dat zult u toch wel weten. Ik had al een uur geleden moeten sluiten, maar toen ik u niet zag, ben ik hier naartoe gegaan om te kijken wat er aan de hand was en toen vond ik u hier, terwijl u uw roes lag uit te slapen.'
'En de vrouw?'
'Welke vrouw?'
'Het waren er twee.'
'Twee vrouwen?' Ik zuchtte en schudde mijn hoofd. 'Kunt u me helpen om op te staan?' Met hulp van de bewaker lukte het me om overeind te komen. Toen bemerkte ik het schrijnende gevoel en zag dat mijn hemd openstond. Over mijn borst liepen meerdere oppervlakkige snijlijnen. 'Meneer, dat ziet er niet goed uit...' Ik knoopte mijn jas dicht en betastte mijn binnenzak. Marlasca's portret was verdwenen.
'Heeft u telefoon in de portiersloge?'
'Ja, in de zaal met het Turkse bad.'
'Kunt u me dan ten minste helpen om bij de Torre de Bellesguard te komen, zodat ik daar een taxi kan bestellen?' De bewaker vloekte en hield me onder de oksels vast. 'Ik had u toch gezegd op een andere dag terug te komen.'

35.

Het was een paar minuten voor middernacht toen ik eindelijk bij het huis met de toren aankwam. Zodra ik de deur opendeed, wist ik dat Isabella was vertrokken. Het geluid van mijn voetstappen in de gang had een andere echo. Ik deed geen moeite om het licht aan te doen, maar ging meteen in het half donker naar haar kamer en keek naar binnen. Ze had schoongemaakt en alles opgeruimd. Laken en dekens lagen pijnlijk precies opgevouwen op een stoel, de matras was kaal. Het rook er nog naar Isabella. Op de loggia zette ik me aan het bureau dat ze gebruikt had. Ze had de potloden geslepen en keurig netjes in een glas gezet. Op een dienblad lag een stapel witte velletjes. De set kroontjespennen die ik haar cadeau had gegeven, stond ernaast. Nog nooit was de woning me zo leeg voorgekomen.
In de badkamer trok ik mijn kleren uit en verzorgde mijn nek met een in alcohol gedrenkt kompres. De pijn was afgenomen tot een dof geklop en had iets weg van een monumentale kater. In de spiegel leken de sneden over mijn borst op met vulpen getrokken lijnen. Ze waren schoon en oppervlakkig, maar ze schrijnden flink. Ik maakte ze eveneens schoon met alcohol en vertrouwde erop dat ze niet zouden gaan ontsteken. Ik kroop in bed en bedekte me tot mijn kin met twee of drie dekens. De enige delen van mijn lijf die geen pijn deden, waren door kou en regen verdoofd. Ik wachtte tot ik het warm kreeg en luisterde naar de koude stilte, de afwezigheid en leegte die de woning verstikten. Alvorens te vertrekken had Isabella de bundel brieven op mijn nachtkastje gelegd. Ik stak mijn hand uit en pakte een willekeurige envelop, twee weken geleden gedateerd.

Lieve David,
De dagen gaan voorbij en ik blijf je brieven schrijven, die je vermoedelijk niet wilt beantwoorden, als je ze al opent. Ik begin zo langzamerhand te denken dat ik ze slechts voor mezelf schrijf om de eenzaamheid te verdrijven en een ogenblik lang te geloven dat je bij me bent. Elke dag vraag ik me af hoe het met je gaat, en wat je aan het doen bent.
Soms denk ik dat je uit Barcelona bent weggegaan om nooit meer terug te keren, en ik stel me jou voor op een plek omringd door vreemden, hoe je een nieuw leven begint waarvan ik nooit iets zal weten. Op andere momenten denk ik dat je me nog haat, dat je deze brieven vernietigt en me het liefst nooit had leren kennen. Ik kan het je niet kwalijk nemen. Merkwaardig, hoe gemakkelijk iemand, wanneer hij alleen is, aan een vel papier toevertrouwt wat hij nooit recht in het gezicht durft te zeggen. Ik heb het niet makkelijk. Pedro had niet liever en begripvoller voor me kunnen zijn, maar zijn geduld irriteert me soms, en zijn wens om me gelukkig te maken bewerkstelligt slechts dat ik me des te ellendiger voel. Hij heeft me doen inzien dat mijn hart leeg is, dat ik niemands' liefde verdien. Hij is bijna de hele dag bij mij, omdat hij me niet alleen wil laten.
Ik glimlach elke dag en deel het bed met hem. Wanneer hij vraagt of ik van hem houd, zeg ik ja, en wanneer ik de waarheid in zijn ogen lees, wil ik sterven. Hij verwijt het me nooit. Hij praat veel over je en mist je. Zozeer dat ik soms denk dat jij degene bent op deze wereld van wie hij het meest houdt. Ik zie hoe hij eenzaam ouder wordt, met het slechtst denkbare gezelschap: het mijne. Ik kan niet verlangen dat je mij vergeeft, maar als ik iets wens op deze wereld, dan is het dat je hèm vergeeft. Ik ben het niet waard dat je hem je vriendschap en gezelschap ontzegt. Gisteren heb ik nog eens een van je boeken uitgelezen. Pedro heeft ze allemaal en ik heb ze stuk voor stuk gelezen omdat het de enige mogelijkheid is je dicht bij me te voelen. Het was een treurig, vreemd verhaal - over twee kapotte, verlaten poppen in een rondreizend circus, die voor één nacht leven krijgen ingeblazen, wetend dat ze bij de dageraad zullen sterven. Terwijl ik het las, had ik het gevoel dat je over ons schreef. Een paar weken geleden droomde ik dat ik je weer had gezien, dat we elkaar op straat waren tegengekomen en dat je je mij niet meer herinnerde. Je glimlachte naar me en vroeg hoe ik heette. Je wist niets van me.
Je haatte me niet. Elke nacht, als Pedro naast me slaapt, sluit ik mijn ogen en smeek de hemel of de hel om dezelfde droom. Morgen, of misschien overmorgen, zal ik je weer schrijven om je te vertellen dat ik van je houd, ofschoon dat niets voor jou betekent.
Cristina

Ik liet de brief op de grond vallen, niet in staat er nog meer te lezen. Morgen is er weer een dag, hield ik mezelf voor. Erger dan vandaag kon het niet worden. De verrukkingen die de volgende dag voor me in petto had, kon ik niet bevroeden.
Ik moest ongeveer twee uur geslapen hebben toen ik midden in de nacht plotseling wakker werd. Iemand beukte op de voordeur. Enkele seconden bleef ik beduusd in de duisternis liggen, tastend naar de lichtschakelaar. Opnieuw gehamer op de deur. Ik maakte licht, sprong uit bed en liep naar de deur, waar ik het plaatje voor het spionnetje wegschoof. Drie gezichten in het schemerduister van de overloop. Inspecteur Grandes en achter hem Marcos en Castelo. Alle drie staarden ze strak naar het spionnetje. Ik haalde een paar keer diep adem en deed toen open. 'Goedenacht, Martín. Excuses voor het tijdstip.'
'Hoe laat is het?' 'Tijd om in beweging te komen, schurk,' gromde Marcos, wat Castelo een glimlachje ontlokte waarmee ik me had kunnen scheren.
Grandes wierp hun een afkeurende blik toe en zuchtte. 'Kort na drieën,' zei hij. 'Mag ik binnenkomen?' Geërgerd knikte ik en maakte plaats. Hij gaf zijn mannen een teken buiten te wachten. Ze knikten knarsetandend en wierpen me vileine blikken toe. Ik smeet de deur voor hun neus dicht. 'U zou voorzichtiger moeten zijn met die twee,' zei Grandes, terwijl hij losjes door de gang marcheerde. 'Alstublieft, doet u alsof u thuis bent...' zei ik. Ik liep terug naar de slaapkamer en trok het eerste het beste aan wat ik tegenkwam, vuile kleren in een hoopje op een stoel. Toen ik weer de gang in liep, was er geen spoor van Grandes. Ik vond hem in de loggia, waar hij door het venster naar de lage wolken staarde die over de daken kropen. 'En het snoepje?' vroeg hij. 'Thuis.' Met een glimlach draaide Grandes zich om. 'Wijze man om haar geen volpension aan te bieden.' Hij wees op een stoel. 'Gaat u zitten.' Ik liet me in de fauteuil vallen. Grandes bleef staan en keek me strak aan. 'Wat?' vroeg ik ten slotte.
'U ziet er slecht uit, Martín. Heeft u gevochten?'
'Ik ben gevallen.'
'Hm. Ik heb begrepen dat u vandaag de toverwinkel, eigendom van de heer Damian Roures in de calle de la Princesa, heeft bezocht.'
'U heeft me daar vanmiddag toch naar buiten zien komen - wat betekent dit alles?' Grandes observeerde me kil. 'Pakt u een jas en een sjaal of wat dan ook. Het is koud. We gaan naar het politiebureau.'
'Waarvoor?'
'Doe wat ik zeg.' Een auto van het hoofdbureau wachtte ons op in de paseo del Born. Marcos en Castelo schoven me zonder al te veel zachtzinnigheid achterin en propten zichzelf links en rechts van mij.
'Zit mijnheer comfortabel?' vroeg Castelo terwijl hij een elleboog in mijn ribben plantte.
De inspecteur ging voorin zitten naast de chauffeur. In de vijf minuten die het kostte om door een verlaten, in een okerkleurige mist liggende via Layetana te rijden, deed geen van drieën zijn mond open. Toen we bij het hoofdbureau aankwamen, ging Grandes naar binnen zonder op ons te wachten. Marcos en Castelo grepen me ieder bij een arm alsof ze mijn botten wilden verpulveren en sleurden me door een labyrint van trappen, gangen en cellen naar een vensterloze ruimte waar het naar zweet en urine stonk. In het midden van de cel stonden een wormstekige houten tafel en twee sjofele stoelen.
Een kaal peertje hing aan het plafond en midden in de vloer, waar de licht aflopende vloeroppervlakken samenkwamen, was een afvoerroostertje gemetseld. Het was er gruwelijk koud. Voor ik het in de gaten had, werd de deur achter me in het slot gegooid. Ik hoorde voetstappen zich verwijderen. Twaalf rondjes draaide ik in die kerker voordat ik me op een van de wankele stoelen liet vallen.
In het daaropvolgende uur hoorde ik geen enkel ander geluid behalve mijn ademhaling, de knarsende stoel en het gedrup van water ergens in de verte.
Een eeuwigheid later klonk de echo van naderende voetstappen en kort daarop ging de deur open. Marcos keek met een grijns de cel in en hield de deur open voor Grandes, die zonder me een blik waardig te keuren naar binnen liep en op de stoel aan de andere kant van de tafel plaatsnam. Hij knikte naar Marcos, waarop deze de deur weer sloot, niet zonder me eerst met een knipoog een luchtkus toe te werpen. De inspecteur liet een goede dertig seconden voorbijgaan voordat hij zich verwaardigde me recht aan te kijken. 'Als u indruk op me wilde maken, is dat al gelukt, inspecteur.'
Grandes sloeg geen acht op mijn ironie en vestigde zijn blik op me alsof hij me nog nooit in zijn hele leven had gezien. 'Wat weet u van Damian Roures?' vroeg hij. Ik haalde mijn schouders op.
'Niet veel. Dat hij de eigenaar is van een winkel in toverartikelen. Eigenlijk wist ik tot twee dagen geleden zelfs dat niet, tot Ricardo Salvador me over hem vertelde. Vandaag of gisteren - ik ben kwijt welke dag het is - heb ik hem bezocht omdat ik meer te weten wilde komen over de man die vóór mij in mijn huidige woning heeft gewoond. Salvador gaf aan dat Roures en de voormalige eigenaar...'
'Marlasca.' 'Ja, Diego Marlasca. Zoals ik al zei, Salvador heeft me verteld dat Marlasca en Roures jaren geleden met elkaar van doen hadden gehad. Ik stelde hem wat vragen en hij antwoordde naar eer en geweten. Dat is eigenlijk alles.' Grandes knikte herhaaldelijk. 'Dat is uw verhaal?'
'Ik weet het niet. Wat is het uwe? Laten we ze vergelijken, dan begrijp ik misschien eindelijk wat ik hier in godsnaam midden in de nacht doe en waarom ik in een naar stront stinkend hol zit te vernikkelen.'
'Kalm aan, vriend Martín.'
'Excuus, inspecteur, maar ik geloof dat u zich op zijn minst zou kunnen verwaardigen om me te vertellen waarom ik hier ben.'
'Dat zal ik u vertellen. Ongeveer drie uur geleden kwam een bewoner van het pand waarin meneer Roures' winkel is gevestigd laat thuis en zag dat de winkeldeur openstond en dat er licht brandde.
Omdat hem dat verbaasde, is hij naar binnen gegaan en toen hij de eigenaar niet zag en deze op zijn geroep niet antwoordde, is hij de achterkamer binnengegaan, waar hij hem vond, midden in een plas bloed, met ijzerdraad vastgebonden aan een stoel.' Grandes liet een lange pauze vallen en doorboorde mij met zijn blik. Ik vermoedde dat er nog wat kwam. Voor de finale hield hij altijd een verrassende wending achter de hand. 'Dood?' vroeg ik. Grandes knikte. 'Nogal. Iemand heeft zich vermaakt met het uitsteken van zijn ogen en het afsnijden van zijn tong met een schaar. De lijkschouwer schat dat hij een half uur later in zijn eigen bloed is gestikt.' Ik voelde dat ik geen lucht kreeg. Grandes wandelde rond in de ruimte. Toen bleef hij achter me staan en ik hoorde hem een sigaret opsteken.
'Hoe komt u aan die wond? Die ziet er vers uit.'
'Ik ben uitgegleden in de regen en ben op mijn achterhoofd gevallen.'
'Behandel me niet als een idioot, Martín. Dat is niet goed voor u. Heeft u liever dat ik u een tijdje alleen laat met Marcos en Castelo, zodat ze u wat manieren bijbrengen?
'Goed dan. Ik heb een klap gekregen.'
'Van wie?'
'Dat weet ik niet.'
'Dit gesprek begint me te vervelen, Martín.'
'Dan kunnen we elkaar de hand geven.' Grandes ging weer tegenover me zitten en schonk me een verzoenend lachje. 'U denkt toch niet dat ik iets met de dood van die man te maken heb?'
'Nee, Martín, dat denk ik niet. Ik vermoed overigens wel dat u me niet de waarheid vertelt en dat de dood van die arme drommel op de een of andere manier met uw bezoek samenhangt. Net als die van Barrido en Escobillas.'
'Wat brengt u op die gedachte?'
'Noem het een ingeving.'
'Ik heb u verteld wat ik weet.'
'En ik heb u gezegd dat u me niet als een idioot moet behandelen, Martín. Marcos en Castelo wachten daarbuiten op de kans met u onder zes ogen te praten. Is dat wat u wilt?' 'Nee.'
'Helpt u me dan om u hier uit te halen en naar huis te sturen voordat uw lakens koud zijn.'
'Wat wilt u horen?'
'De waarheid, om maar iets te noemen.' Vertwijfeld schoof ik de stoel naar achteren en stond op. De kou zat tot in mijn botten en ik had het gevoel dat mijn hoofd dadelijk uit elkaar zou knallen. Ik begon om de tafel te ijsberen en slingerde de inspecteur mijn woorden als stenen naar zijn hoofd. 'De waarheid? Ik zal u de waarheid zeggen. De waarheid is dat ik niet weet wat de waarheid is. Ik weet niet wat ik u moet vertellen. Ik weet niet waarom ik naar Roures en naar Salvador ging. Ik weet niet wat ik zoek, noch wat er met me gebeurt. Dat is de waarheid.' Grandes sloeg me stoïcijns gade. 'Houd op met dat rondjes draaien en ga zitten. Ik word er duizelig van.'
'Geen zin in.'
'Martín, u vertelt me niets waar ik iets aan heb. Ik vraag u alleen mij te helpen zodat ik u kan helpen.'
'U zou me niet kunnen helpen al zou u het willen.'
'Wie kan dat dan wel?' Ik viel terug in de stoel. 'Ik weet het niet...' mompelde ik. Ik meende in zijn ogen een zweem van medelijden te zien, of misschien was het slechts vermoeidheid. 'Kijk, Martín. Laten we nog een keer helemaal opnieuw beginnen. We doen het op uw manier. Vertelt u mij een verhaal en begint u bij het allereerste begin.' Ik keek hem zwijgend aan. 'Martín, denkt u nou niet dat ik mijn werk niet zal doen omdat ik u een geschikte vent vind.'
'Doe wat u doen moet. Roep Hans en Grietje als u wilt.' Op dat moment merkte ik in zijn gezicht een vonk van ongerustheid op. Door de gang naderden voetstappen en iets zei me dat de inspecteur ze niet had verwacht. Een korte woordenwisseling was hoorbaar en Grandes liep nerveus naar de deur. Hij klopte drie keer, en Marcos, die op wacht stond, deed open. Een man in een kameelharen jas en een bijpassend pak trad de cel binnen, keek met afgrijzen op zijn gezicht om zich heen en glimlachte toen naar me met een oneindig vriendelijke glimlach, terwijl hij bedachtzaam zijn handschoenen uittrok.
Tot mijn stomme verbazing herkende ik advocaat Valera. 'Gaat het goed met u, meneer Martín?' vroeg hij. Ik knikte. De advocaat leidde de inspecteur naar een hoek, waar ik hen hoorde fluisteren. Grandes gesticuleerde met ingehouden woede. Valera bekeek hem koeltjes en schudde zijn hoofd. Het gesprek duurde ongeveer een minuut. Uiteindelijk snoof Grandes en liet zijn handen vallen.
'Pak uw sjaal, meneer Martín, we gaan,' gaf Valera aan. 'De inspecteur heeft verder geen vragen meer.'
Achter hem stond Grandes zich te verbijten en wierp een vernietigende blik op Marcos, die zijn schouders ophaalde. Valera, wiens vriendelijk-geroutineerde glimlach geen moment verslapte, nam me bij de arm en leidde me de kerker uit. 'Ik hoop dat de behandeling die u van deze agenten heeft ontvangen, correct was, meneer Martín.'
'J-ja,' stotterde ik. 'Een moment,' riep Grandes achter ons. Valera bleef staan, beduidde me te zwijgen en draaide zich om. 'Mocht u verder nog vragen hebben aan de heer Martín, gelieve zich tot ons kantoor te wenden, waar men u gaarne behulpzaam zal zijn. Indien u niet over een belangrijkere rechtsgrond beschikt om meneer Martín in deze ruimte vast te houden, wensen we u voor nu een goede nacht en bedanken u voor uw vriendelijkheid, die ik uw meerderen niet zal nalaten te vermelden, met name hoofdinspecteur Salgado die, zoals u weet, een goede vriend van mij is.' Sergeant Marcos maakte aanstalten naar ons toe te lopen, maar de inspecteur hield hem tegen. Ik wisselde een laatste blik met hem voordat Valera me opnieuw bij de arm nam en me meetrok.
'Niet blijven staan,' mompelde hij. We liepen de lange, vaal verlichte gang door naar een trap die ons naar weer een andere lange gang leidde, om uiteindelijk bij een smalle deur uit te komen die toegang gaf tot de entree op de begane grond en de uitgang. Daar stond een Mercedes-Benz met draaiende motor op ons te wachten en een chauffeur die, zodra hij Valera zag, het portier voor ons openrukte.
Ik stapte in. De auto beschikte over verwarming en de leren stoelen waren lauw. Valera ging naast mij zitten en gaf de chauffeur met een klopje op het glas tussen ons en zijn compartiment te kennen dat we konden vertrekken. Toen we ons op de middelste rijbaan bevonden, glimlachte hij naar me alsof er niets was gebeurd en wees op de nevel, die we tijdens onze rit als dicht struikgewas doorkliefden.
'Een onaangename nacht, nietwaar?' vroeg hij langs zijn neus weg. 'Waar gaan we heen?'
'Naar uw huis natuurlijk. Tenzij u liever naar een hotel gaat of...'
'Nee, dat is goed.' Langzaam daalde de auto de via Layetana af. Valera staarde ongeïnteresseerd naar de verlaten straten. 'Waarom doet u dit?' vroeg ik ten slotte. 'Waarom denkt u? Ik vertegenwoordig u en uw belangen.'
'Zegt u tegen de chauffeur dat hij de auto stopt,' zei ik. De chauffeur zocht Valera's blik in de achteruitkijkspiegel. Valera schudde zijn hoofd en gaf hem aan door te rijden. 'Zegt u geen domme dingen, meneer Martín. Het is laat, het is koud en ik begeleid u naar huis.'
'Ik ga liever te voet.'
'Weest u toch redelijk.'
'Wie heeft u gestuurd?' Valera zuchtte en wreef zich in de ogen. 'U heeft goede vrienden, Martín. In het leven is het belangrijk goede vrienden te hebben en vooral te houden,' zei hij. 'Net zo belangrijk als te weten wanneer men koppig de verkeerde weg blijft volgen.'
'Dat zal toch niet toevallig de weg zijn die langs Huize Marlasca loopt, op nummer 13 van de avenida de Vallvidrera?' Valera glimlachte geduldig, alsof hij vol genegenheid een ongezeglijk kind berispte.
'Meneer Martín, gelooft u mij, hoe verder u van deze hele geschiedenis wegblijft, des te beter het voor u is. Neemt u ten minste dit ene advies van mij aan.' De chauffeur sloeg af bij de paseo Colón, om vervolgens via de calle Comercio bij de paseo del Born aan te komen. Voor de grote markt verdrongen zich reeds de karren met vlees en vis, ijs en specerijen. Vier jongens laadden terwijl we langsreden het opengesneden karkas van een kalf uit en lieten een spoor van bloed achter, dat duidelijk te ruiken was. 'Een charmante wijk vol pittoreske scènes, meneer Martín.' De chauffeur stopte op de hoek van de calle Flassaders en stapte uit om het portier voor ons te openen. De advocaat stapte eveneens uit. 'Ik begeleid u tot de deur,' zei hij. 'Ze zullen nog denken dat we geliefden zijn.' We liepen de donkere schacht van de steeg in naar mijn huis. Voor de deur gaf de advocaat me een professionele, beleefde hand. 'Dank u vriendelijk dat u me daar heeft weggehaald.'
'Mij hoeft u daarvoor niet te bedanken,' antwoordde Valera, terwijl hij een envelop uit de binnenzak van zijn mantel haalde.
Ik herkende het engelenzegel in de lak zelfs in het schemerige licht van de lamp aan de muur boven onze hoofden. Valera reikte me de envelop aan en keerde na een laatste knikje terug naar de auto.
Ik deed de benedendeur open en eenmaal in mijn woning liep ik linea recta door naar mijn studeerkamer, waar ik de envelop openmaakte en het opgevouwen vel papier met het kunstige handschrift van Monsieur eruit haalde.

Vriend Martín,
Ik hoop en wens dat dit bericht u in goede gezondheid en esprit bereikt. De omstandigheden vergen mijn korte aanwezigheid in de stad en het zou mij bijzonder verheugen in uw gezelschap te mogen verkeren op deze vrijdag om zeven uur in de avond in de biljartzaal van het Ctrculo Ecuestre om de voortgang van ons project te bespreken.
Tot dan groet ik u hartelijk,
Uw vriend,
Andreas Corelli

Ik vouwde het velletje weer op en stak het voorzichtig in de envelop. Toen streek ik een lucifer af, pakte de envelop bij een hoek en hield hem boven de vlam. Ik keek toe hoe hij brandde, tot de lak scharlakenrood op het bureau druppelde en mijn vingers onder de as zaten. 'Loop naar de hel,' fluisterde ik, terwijl de nacht me achter het glas donkerder voorkwam dan ooit tevoren.

36.

In de studeerkamer wachtte ik in mijn stoel op een dageraad die niet kwam, tot de woede de overhand kreeg en ik het huis verliet, bereid om de waarschuwing van advocaat Valera in de wind te slaan. Buiten floot de snijdend koude wind die in wintertijd aan het aanbreken van de dag voorafgaat. Toen ik de paseo del Born overstak meende ik achter me voetstappen te horen. Ik draaide me om, maar zag enkel de marktlui die hun karren aflaadden, en ik vervolgde mijn weg. Aangekomen bij het plaza del Palacio ontwaarde ik in de nevel, die vanaf de haven naderbij kwam, de lichten van de eerste tram.
Over de bovenleiding sproeiden blauwe vonken. Ik stapte in en ging voorin zitten. Het kaartje werd me overhandigd door dezelfde conducteur als de vorige keer. Een dozijn passagiers druppelde naar binnen, allemaal alleen. Korte tijd later zette de tram zich in beweging, terwijl zich aan de hemel tussen zwarte wolken een net van rossige haarvaatjes leek uit te breiden. Een dichter of wijze hoefde men niet te zijn om te weten dat het geen mooie dag zou worden.
Tegen de tijd dat we bij Sarria aankwamen was de dag met een vaal licht aangebroken, waarin alles kleurloos leek. Ik liep omhoog door de eenzame straatjes van de wijk, in de richting van de bergflank. Af en toe meende ik opnieuw achter me voetstappen te horen, maar telkens als ik bleef staan en omkeek, was er geen levende ziel te bekennen. In het steegje dat naar Huize Marlasca voerde baande ik me een weg door het bladerdek dat ritselde onder mijn voeten. Langzaam stak ik de patio over en liep de treden op naar de voordeur, waar ik van opzij door de ramen tuurde. Ik liet de deurklopper drie keer vallen en deed een paar passen terug. Toen ik na een minuut geen antwoord kreeg, klopte ik nogmaals. In het huis stierf de echo van de slagen weg. 'Goedemorgen!' riep ik.
De bomen die het huis omgaven leken de klank van mijn stem in te slikken. Ik liep om het huis heen naar de tuin met het zwembad en vandaar naar de oranjerie. De ramen waren achter half gesloten houten luiken verborgen, zodat niemand naar binnen kon kijken. Een van de ramen, meteen naast de glazen deur van de oranjerie, stond een stukje open. Door de ruit was de deurgrendel te zien en toen ik mijn arm door het open venster stak, kon ik hem terugschuiven. De deur gaf met een metalig geluid mee. Ik keek nog een keer om, verzekerde me ervan dat er niemand was en ging naar binnen.
Naarmate mijn ogen aan het schemerdonker wenden, herkende ik de contouren van de ruimte. Ik opende de luiken wat verder om meer licht binnen te laten. Door een waaier van stralen kwamen de voorwerpen nu duidelijk uit. 'Is daar iemand?' riep ik. Mijn stem verdween in het huis als een munt in een bodemloze put. Ik liep naar de achterkant van de oranjerie, waar een boog van bewerkt hout toegang bood tot een donkere gang. Aan met fluweel bespannen wanden hingen schilderijen die nauwelijks zichtbaar waren. Het einde van de gang kwam uit op een grote, cirkelvormige salon met mozaïekvloeren en een wanddecoratie van gebrandschilderd glas, die een witte engelengestalte toonde met uitgestrekte arm en vingers van vuur. Een brede stenen trap rees in een spiraal langs de wanden omhoog. Aan de voet van de trap bleef ik staan en ik riep nogmaals: 'Hallo? Mevrouw Marlasca?'
De totale stilte van het huis verstikte de doffe echo van mijn woorden. Ik liep de trap op naar de eerste verdieping en stond stil op de overloop. Daarvandaan waren de salon en de engelengestalte goed te zien. Ik zag mijn voetafdrukken in de laag stof op de vloer. Afgezien van mijn eigen sporen ontdekte ik in het stof een soort railspoor, twee parallelle lijnen op een, twee of drie handbreedtes van elkaar en daartussen voetafdrukken. Grote voetafdrukken. Verward bekeek ik het spoor, tot me duidelijk werd wat het was: het spoor van een rolstoel en de voetstappen van iemand die hem geduwd had.
Ik meende achter me een geluid te horen en draaide me om. Een half open deur aan het einde van de gang bewoog zachtjes en ik voelde een koude tochtvlaag. Langzaam liep ik naar de deur en blikte ondertussen kort in de kamers aan weerszijden - slaapkamers, de meubels met witte lakens afgedekt. De gesloten ramen en de bedompte schemer deden vermoeden dat ze lange tijd niet gebruikt waren, met uitzondering van een wat grotere kamer, de ouderslaapkamer. Ik ging er binnen en rook de vreemde mengeling van parfum en ziekte, de geur die bejaarde mensen verspreiden. Waarschijnlijk was dit de kamer van de weduwe Marlasca, al duidde niets op haar aanwezigheid. Het bed was keurig opgemaakt. Voor de sponde stond een commode met een rij ingelijste portretten. Zonder uitzondering stond op alle een jongen met blond haar en een vrolijk gezicht. Ismael Marlasca. Op sommige poseerde hij met zijn moeder of met andere kinderen. Nergens een foto met Diego Marlasca.
Opnieuw schrok ik van het geluid van een zachtjes klapperende deur in de gang, en ik verliet de slaapkamer met zijn foto's. De deur aan het einde van de gang bewoog nog steeds licht. Voor ik naar binnen ging, haalde ik diep adem en toen duwde ik hem open. Alles was wit. De muren en het plafond waren vlekkeloos wit geschilderd. Witte, zijden gordijnen. Een klein, met witte lakens opgemaakt bed. Een wit kleed. Witte boekenplanken en kasten. Na het halfdonker in de rest van het huis werd ik door zo veel licht voor even verblind. De kamer leek rechtstreeks aan een sprookje ontleend. Op de planken speelgoed en sprookjesboeken, voor een kaptafel zat een levensgrote harlekijn naar zichzelf in de spiegel te kijken. Aan het plafond een mobiel van witte vogels. Op het eerste gezicht leek het de kamer van een verwend kind, Ismael Marlasca, maar hij had de beklemmende atmosfeer van een grafkamer.
Ik ging op het bed zitten. Pas toen merkte ik op dat er iets niet klopte. Het was die geur - de zoetige stank die in de lucht hing. Ik stond op, keek om me heen en liep een paar maal door de kamer zonder de oorzaak te kunnen vinden. Op een ladekast stond een porseleinen schotel met een zwarte kaars te midden van gesmolten wasdruppels. Ik draaide me om. De stank leek van het hoofdeinde van het bed te komen. Ik trok de lade van het nachtkastje open en vond een kruis dat in drie delen gebroken was. De stank was erger geworden. Toen zag ik hem - onder het bed. Ik knielde en haalde een tinnen doos tevoorschijn, zo een waar kinderen hun schatten in bewaren, en zette hem op het bed. De stank was nu veel sterker en doordringender. Ik negeerde de opkomende misselijkheid en klapte het deksel open. In de doos lag een witte duif, het hart met een naald doorboord. Ik week een stap terug, bedekte mond en neus met mijn hand en vluchtte de gang op. Vanuit de spiegel observeerden de ogen van de harlekijn me met zijn jakhalsachtige grijns. Ik rende naar de trap en stortte me naar beneden, naar de gang en de deur die ik vanuit de tuin geopend had. Een moment lang dacht ik dat ik me had vergist en het huis me niet wilde laten gaan, alsof het een wezen was dat vloeren en kamers op eigen kracht kon verplaatsen. Eindelijk kreeg ik de oranjerie in het oog en ik rende naar de deur. Pas toen ik met de grendel worstelde, hoorde ik de kwaadaardige lach achter me en ik wist dat ik niet alleen was. Ik draaide me om en zag een donker silhouet dat me aan het einde van de gang gadesloeg. Het had een glinsterend object in de hand. Een mes.
Het slot gaf mee en ik stootte de deur met zo'n kracht open dat ik languit op de marmeren tegels viel die het zwembad omringden. Mijn gezicht landde op amper een handbreedte afstand van het wateroppervlak, zodat de stank van rottend water in mijn neus drong. Ik staarde in de duisternis van de bodem van het bassin. Een kier zonlicht brak door de wolken en scheen in het water en over de bodem met zijn stukken verbrokkelde mozaïek. In een flits ontwaarde ik het beeld: de rolstoel, voorover gekiept en op de bodem gestrand. Het licht dwaalde verder naar het diepste gedeelte van het zwembad en daar zag ik haar. Tegen de zijwand leunde een lichaam, gehuld in een witte, golvende jurk. Aanvankelijk dacht ik dat het een pop was - de scharlakenrode lippen opgezwollen in het water, de ogen glinsterend als saffieren. Het rode haar wiegde langzaam in het bedorven water, de huid was blauw. De weduwe Marlasca. Toen trokken de wolken weer samen en werd het water opnieuw de troebele spiegel van even daarvoor, waarin ik slechts mijn gezicht en een schaduw kon zien, die nu achter me op de drempel van de oranjerie verscheen, het mes in de hand. Ik schoot omhoog en rende weg, door de tuin, tussen de bomen door, gezicht en handen openhalend aan het struikgewas, richting de ijzeren hekken en de straat. Ik bleef rennen en stond pas stil toen ik op de avenida de Vallvidrera was. Volledig buiten adem draaide ik me om en zag dat Huize Marlasca zich opnieuw aan het eind van het steegje aan het oog van de wereld had onttrokken.

37.

Met dezelfde tram keerde ik terug naar huis, door een stad die in een ijzige, dor blad opwervelende wind met de minuut donkerder werd. Toen ik op het plaza del Palacio uitstapte, hoorde ik twee matrozen die van de kade kwamen praten over een storm die over zee naderde. Inderdaad balden zich aan de hemel steeds meer rode wolken samen, en verbreidden zich als bloed over de zee. In de straten rondom de paseo del Born ploeterden mensen om deuren en ramen vast te zetten, winkeliers sloten hun zaak voortijdig en de kinderen kwamen uit de huizen om met de armen wijd tegen de wind in te leunen en te lachen om het gedreun van donderslagen in de verte. De straatlantaarns flakkerden en bliksemflitsen hulden de gevels in wit licht. Ik haastte me naar het huis met de toren en stormde de trap op. Achter de muren hoorde ik het kabaal van de storm dichterbij komen.
In huis was het zo koud dat ik toen ik de gang in liep mijn adem kon zien. Ik liep regelrecht naar de kamer waar een oude kolenkachel stond, die ik slechts vier of vijf keer had gebruikt en die ik nu met oude kranten aanmaakte. Hetzelfde deed ik met de haard in de loggia en ik ging op de vloer voor de vlammen zitten. Mijn handen trilden, ik wist niet of het van kou of van angst was. Terwijl ik wachtte tot ik weer warm was, aanschouwde ik het net van wit licht dat de bliksemflitsen aan de hemel tekenden. De regen liet lang op zich wachten, stortte toen echter in woeste druppelgordijnen neer, die binnen enkele minuten alle licht verstikten, daken en stegen deden onderlopen, en muren en vensters geselden. Dankzij de kolenkachel en de open haard werd de woning langzaam warm, maar ik had het nog steeds koud. Ik liep naar de slaapkamer om dekens te halen waarin ik me kon wikkelen. Ik deed de kastdeuren open en begon in de onderste twee laden te woelen. Het foedraal was er nog, helemaal achterin gestopt. Ik legde het op bed en maakte het open.
Lange tijd keek ik naar de oude revolver van mijn vader, het enige van hem wat ik nog bezat. Met mijn wijsvinger streek ik over de trekker. Uit het munitievak in de dubbele bodem van het foedraal nam ik zes kogels en stak ze in de trommel. Toen legde ik het foedraal op het nachtkastje en ging met het wapen en een deken terug naar de loggia. Gehuld in de deken strekte ik me uit op de bank, de revolver op mijn borst, en gaf me over aan het gadeslaan van de storm achter de ruiten. Ik hoorde het geluid van de klok op de schoorsteenmantel en hoefde niet te kijken om te weten dat er tot mijn ontmoeting met Monsieur in de biljartzaal van het Qrculo Ecuestre nog maar een half uur te gaan was.
Ik sloot mijn ogen en stelde me voor hoe hij door de verlaten, ondergelopen straten van de stad liep, stelde me hem voor achter in zijn auto, zijn goudkleurige ogen glinsterend in de duisternis, terwijl de zilveren engel op de motorkap van zijn Rolls-Royce zich een weg baande door de storm. Ik stelde me hem onbeweeglijk als een standbeeld voor, ademhalend noch glimlachend, zonder enige uitdrukking. Vervolgens hoorde ik het brandende hout knetteren en de regen neerstromen achter de ramen, en ik sliep in met het wapen in mijn hand en de zekerheid dat ik niet naar onze afspraak zou gaan.
Kort na middernacht opende ik mijn ogen. Het vuur was bijna uit en de loggia was gedompeld in het dansende schemerlicht, dat zijn laatste gloed over de ruimte wierp. Het regende onverminderd door.
De revolver had ik nog steeds in mijn handen, nu lauwwarm. Ik bleef nog even liggen, zonder met mijn ogen te knipperen. Ik wist dat er iemand voor de deur stond, nog voor ik het kloppen hoorde.
Ik gooide de deken van me af en ging overeind zitten. Opnieuw geklop. Knokkels op de voordeur. Met het wapen in de hand stond ik op en liep de gang in. Weer geklop. Ik deed een paar stappen naar de deur toe en bleef staan. Ik stelde me hem voor, hoe hij glimlachend op de overloop stond, hoe de engel op zijn revers in het donker oplichtte. Ik spande de haan. En weer werd er geklopt. Ik wilde het licht aandoen, maar de stroom was uitgevallen. Ik liep verder tot aan de deur. Het klepje voor het spionnetje opzijschuiven durfde ik niet. Onbeweeglijk bleef ik staan, bijna zonder adem te halen, en richtte het wapen op de deur. 'Ga weg,' riep ik met krachteloze stem. Op dat moment hoorde ik aan de andere kant geween en ik liet de revolver zakken. Ik opende de deur en daar vond ik haar, in de duisternis, met doorweekte kleren en bevend van kou of angst. Haar huid voelde ijskoud. Toen ze me zag, zakte ze bijna in mijn armen in elkaar. Ik hield haar vast en drukte haar sprakeloos tegen me aan. Ze glimlachte mat naar me en toen ik mijn hand om haar wang legde, drukte ze er met gesloten ogen een kus op. 'Vergeef me,' fluisterde ze. Cristina deed haar ogen weer open en keek me met een gewonde, gebroken blik aan, die me tot aan de hel achtervolgd zou hebben. Ik glimlachte naar haar. 'Welkom thuis.'

38.

Bij het licht van een kaars kleedde ik haar uit. Bevrijdde haar van de met modderig water volgezogen schoenen, de doorweekte jurk en de kapotte kousen. Wreef haar lichaam en haren droog met een handdoek. Nog steeds beefde ze van de kou toen ik haar in bed legde en naast haar ging liggen, om haar te omarmen en warmte te geven. Zo bleven we lang liggen, zwijgend, en luisterden naar de regen. Na een tijd voelde ik hoe haar lichaam onder mijn handen ontdooide en ze begon diep te ademen. Ik dacht al dat ze in slaap was gevallen toen ik haar in het half donker hoorde zeggen: 'Je vriendin is bij me geweest.' Isabella.'
'Ze vertelde dat ze mijn brieven voor jou had verstopt, maar niet met kwade bedoelingen. Ze dacht dat het voor jouw bestwil was en misschien had ze gelijk.' Ik boog me over haar heen en zocht haar ogen. Ik liefkoosde haar lippen en ze glimlachte zwak. 'Ik dacht dat je me was vergeten,' zei ze. Ik heb het geprobeerd.' De vermoeidheid stond op haar gezicht te lezen. De maanden dat we elkaar niet hadden gezien, hadden lijnen in haar huid getekend en in haar blik lagen verslagenheid en leegte. 'We zijn niet jong meer,' zei ze, alsof ze mijn gedachten had gelezen. 'Zijn we dan ooit jong geweest, jij en ik?'
Ik trok de deken opzij en bekeek haar naakte lichaam op de witte lakens. Met mijn vingertoppen streelde ik heel licht haar hals en borsten, beroerde amper haar huid. Ik tekende cirkels op haar buik en trok de vorm van haar bekken na. Ik liet mijn vingers in de bijna doorzichtige haartjes tussen haar dijen spelen. Cristina sloeg me gade met een treurige glimlach om haar lippen en half geloken ogen. 'Wat moeten we nu?' vroeg ze. Ik boog me over haar heen en kuste haar op de lippen. Ze omhelsde me en zo bleven we liggen terwijl het kaarslicht langzaam uitging. 'We krijgen vast wel een goede ingeving,' prevelde ze. Kort na de dageraad werd ik wakker, alleen in het bed. Vrezend dat Cristina er opnieuw in de nacht vandoor was gegaan, sprong ik op. Toen ik haar kleren op de stoel zag en haar schoenen eronder, haalde ik diep adem. Ik vond haar in de loggia, gehuld in een deken op de grond voor de haard, waarin een gloeiend stuk hout een rode vuurgloed afgaf. Ik ging naast haar zitten en kuste haar in de nek. 'Ik kon niet slapen,' zei ze, starend in het vuur. 'Waarom heb je me niet wakker gemaakt?'
'Ik durfde niet. Je zag eruit alsof je voor het eerst sinds maanden goed sliep. Dus toen heb ik je huis verkend.' 'En?' 'Dit huis lijkt wel door treurigheid behekst,' zei ze. 'Waarom steek je het niet in brand?' 'En waar gaan we dan wonen?'
'Wij?'
'Waarom niet?'
'Ik dacht dat je geen sprookjes meer schreef.'
'Het is als met fietsen. Als je het eenmaal geleerd hebt ...' Cristina keek me een poosje zwijgend aan. 'Wat is er in de kamer achter in de gang?'
'Niets. Oude spullen.'
'Hij zit op slot.'
'Wil je hem zien?' Ze schudde haar hoofd. 'Het is maar een huis, Cristina. Een hoop stenen en herinneringen. Verder niets.' Cristina knikte weinig overtuigd. 'Waarom gaan we niet weg?' vroeg ze. 'Waarheen?' 'Ver weg.' Ik moest onwillekeurig glimlachen, maar ze bleef ernstig. 'Hoe ver weg?' vroeg ik. 'Ergens heen waar niemand weet wie we zijn en waar het de mensen ook niets kan schelen.'
'Is dat wat je wilt?' vroeg ik. 'Jij niet?' Ik aarzelde een moment. 'En Pedro?' Ik stikte bijna in die naam. Ze liet de deken vallen die haar schouders bedekte en keek me uitdagend aan. 'Heb je zijn toestemming nodig om met mij naar bed te gaan?' Ik beet op mijn tong. Cristina keek me met tranen in haar ogen aan. 'Het spijt me,' prevelde ze. 'Ik had het recht niet zo te spreken.' Ik pakte de deken van de grond en wilde die over haar schouders leggen, maar ze draaide zich afwijzend weg. 'Pedro heeft me verlaten,' zei ze met gebroken stem. 'Hij is gisteren naar het Ritz gegaan, om te wachten, om er niet bij te hoeven zijn toen ik ging. Hij zei dat hij wist dat ik niet van hem hield, dat ik hem uit dankbaarheid of mededogen getrouwd had. Hij zei dat hij mijn mededogen niet wilde, dat elke dag die ik aan zijn zijde doorbracht met te doen alsof ik van hem hield, hem pijn deed. Hij zei dat hij altijd van mij zou houden, wat ik ook deed, en dat hij me daarom niet meer wilde zien.' Haar handen trilden. 'Hij heeft met hart en ziel van me gehouden en het enige wat ik voor elkaar heb gekregen is hem ongelukkig maken,' fluisterde ze. Ze sloot haar ogen en haar gezicht vertrok tot een masker van smart. Een ogenblik later liet ze een heftig gekreun ontsnappen en begon met beide vuisten in haar gezicht en op haar lichaam te slaan. Ik wierp me op haar en sloeg mijn armen om haar heen, zodat ze zich niet meer kon bewegen. Ze worstelde en schreeuwde, maar ik drukte haar tegen de vloer en hield haar tegen. Langzaam gaf ze zich over, uitgeput, het gezicht met tranen overstroomd, de ogen rood. Zo bleven we bijna een half uur liggen, totdat ik voelde dat haar lichaam ontspande. Ze verviel in een lange stilte. Ik dekte haar toe met de deken en omhelsde haar, mijn eigen tranen voor haar verbergend. 'We gaan weg, ver weg,' fluisterde ik haar in het oor zonder te weten of ze me horen of begrijpen kon. 'Ver weg, waar niemand weet wie we zijn en waar het de mensen niets kan schelen. Ik beloof het je.'
Cristina wendde haar hoofd naar mij en keek me aan. Haar uitdrukking was leeg, alsof iemand haar ziel met mokerslagen aan stukken had geslagen. Ik omarmde haar stevig en kuste haar op haar voorhoofd. Buiten klaterde nog steeds de regen en gevangen in dat bleekgrauwe ochtendlicht dacht ik voor het eerst: we gaan ten onder.

39.

Nog diezelfde dag gaf ik het project voor Monsieur op. Terwijl Cristina sliep ging ik naar mijn studeerkamer en stopte de map met alle reeds geschreven pagina's, de aantekeningen en kladversies weg in een oude hutkoffer tegen de muur. In een eerste impuls had ik alles willen verbranden, maar daar had ik de moed niet voor. Mijn hele leven had ik de bladzijden die ik had geschreven als een deel van mijzelf ervaren. De meeste mensen brengen kinderen ter wereld, romanschrijvers boeken. We zijn ertoe veroordeeld ons hele leven in ze te stoppen, hoewel ze ons dat zelden in dank afnemen. We zijn ertoe veroordeeld op hun bladzijden te sterven, ja, soms zelfs toe te laten dat zij ons uiteindelijk het leven benemen. Van alle merkwaardige wezens van papier en inkt die ik op deze miserabele wereld had gezet, was de betaalde opdracht als tegenprestatie voor de beloftes van Monsieur de meest groteske. Er was niets op die pagina's wat iets anders verdiende dan het vuur en toch bleven ze bloed van mijn bloed en kon ik het niet opbrengen ze te vernietigen. Ik begroef ze helemaal onder in de hutkoffer en verliet met bezwaard gemoed de studeerkamer, bijna beschaamd over mijn lafheid en de troebele vadergevoelens die dat duistere manuscript in me opriep. Waarschijnlijk had Monsieur de ironie van de situatie wel kunnen waarderen. Bij mij riep het niets anders op dan walging. Cristina sliep tot ver in de middag. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om in een zuivelwinkel bij de markt wat melk, brood en kaas te kopen. Het was eindelijk opgehouden met regenen, maar de straten waren één grote plas en de vochtigheid in de lucht was voelbaar als koud stof dat tot in je kleren en botten doordrong. In de zuivelwinkel, wachtend op mijn beurt, had ik het gevoel geobserveerd te worden. Toen ik weer op straat stond en de paseo del Born overstak, keek ik over mijn schouder en zag dat ik gevolgd werd door een knulletje van een jaar of vijf. Ik bleef staan en keek hem aan. Hij bleef eveneens staan en weerstond mijn blik. 'Je hoeft niet bang te zijn,' zei ik. 'Kom eens dichterbij.' De jongen kwam dichterbij, maar stopte op een paar meter afstand. Zijn huid was bleek, bijna blauwachtig, alsof hij nog nooit zonlicht had gezien. Hij was in het zwart gekleed, droeg glanzende nieuwe lakschoenen en had donkere ogen met zulke grote pupillen dat het wit nauwelijks te zien was. 'Hoe heet je?' vroeg ik.
Het kind glimlachte en wees met een vinger naar mij. Ik wilde een stap naar hem toe doen, maar hij rende weg en verdween op de paseo del Born.
Weer thuis zag ik dat er een brief in de voordeur stak. Het rode lakzegel met de engel was nog lauw. Ik speurde naar beide zijden van de straat, maar zag niemand. Ik ging het portiek binnen en draaide het slot tweemaal om. Nog voor ik naar boven ging, scheurde ik de envelop open.

Goede vriend,
Ik betreur het bijzonder dat u niet naar onze afspraak van gisteravond heeft kunnen komen. Ik hoop dat alles goed met u is en dat er geen noodsituatie of tegenslag voor uw wegblijven verantwoordelijk is. Het spijt mij bij deze gelegenheid niet het genoegen van uw gezelschap te hebben mogen proeven, maar ik hoop en wens dat de kwestie die u verhinderde naar ons treffen te komen, zich spoedig en op een goede manier laat oplossen, en dat de omstandigheden voor onze ontmoeting de volgende keer gunstiger zullen zijn. Ik moet voor enkele dagen de stad uit, maar zodra ik terug ben, ontvangt u bericht van mij. In de hoop nieuws van u en uw voortgang met ons gemeenschappelijke project te horen,
groet u zoals altijd hartelijk,
Uw vriend,
Andreas Corelli

Ik verfrommelde de brief in mijn vuist en stopte de prop in mijn zak. Behoedzaam betrad ik de woning en drukte de deur zachtjes in het slot. Ik nam een kijkje in de slaapkamer en zag dat Cristina nog sliep. Vervolgens liep ik naar de keuken om koffie en een kleine lunch te maken. Na enkele minuten hoorde ik Cristina's voetstappen. In een oude trui van mij die tot halverwege haar dijen reikte, stond ze op de drempel naar me te kijken. Haar haar zat in de war en haar ogen waren gezwollen. Op haar lippen en jukbeenderen waren donkere vlekken te zien, alsof ik haar vol in het gezicht had geslagen. Ze ontweek mijn blik. 'Het spijt me,' prevelde ze. 'Heb je trek?' vroeg ik. Ik negeerde haar hoofdschudden, nodigde haar uit te gaan zitten en zette een kop koffie met veel melk en suiker en een stuk vers brood met kaas en wat ham voor haar neer. Ze maakte geen aanstalten om het bord aan te raken. 'Eén hap,' stelde ik voor. Ze klungelde lusteloos met de kaas en glimlachte flauwtjes. 'Lekker,' zei ze.
'Als je het probeert, smaakt het nog beter.' Zwijgend aten we. Cristina at tot mijn verbazing de helft van haar bord leeg. Toen verstopte ze haar gezicht achter de koffiekop en wierp een vluchtige blik op me.
'Als je wilt, ga ik vandaag nog,' zei ze ten slotte. 'Maak je geen zorgen, Pedro heeft me geld gegeven en ...'
'Ik wil dat je helemaal nergens heen gaat. Ik wil niet dat je ooit nog weggaat, hoor je me?'
'Ik ben geen goed gezelschap, David.'
'Dat maakt twee, jij en ik.'
'Meende je wat je zei? Over ver weggaan?' Ik knikte. 'Mijn vader zei altijd dat het leven niemand een tweede kans geeft.'
'Het leven geeft alleen een tweede kans aan wie nooit een eerste heeft gekregen. Eigenlijk zijn het tweedehands kansen, waar iemand anders geen gebruik van heeft weten te maken, maar dat is nog altijd beter dan niets.' Een zweem van een glimlach. 'Laten we gaan wandelen,' zei ze plotseling. 'Waar wil je heen?' 'Afscheid nemen van Barcelona.'

40.

Tegen de avond brak de zon door het wolkendek heen dat de storm had achtergelaten. De natglanzende straten veranderden in spiegels waarin de hemel amberkleurig gereflecteerd werd, en waarover voorbijgangers hun weg gingen. We wandelden zwijgend naar het begin van de Ramblas, waar het standbeeld van Columbus uit de nevel oprees, bekeken de gevels en mensenmassa's alsof ze luchtspiegelingen waren, alsof de stad al verlaten en vergeten was. Toen het donker werd, liepen we naar Sempere & Zoons en posteerden ons in een portiek aan de overkant van de straat, waar niemand ons kon zien. De etalage van de oude boekhandel wierp een flauw schijnsel op het vochtig glimmende plaveisel. Binnen zagen we Isabella boven op een trap boeken ordenen op de bovenste plank, terwijl Sempere junior achter de toonbank deed alsof hij een kasboek controleerde en daarbij naar haar enkels gluurde. Senor Sempere, die oud en moe in een hoek zat, sloeg hen met een treurig lachje gade.
'Bijna al het goede in mijn leven heb ik op deze plek gevonden,' zei ik. 'Ik wil geen vaarwel zeggen.' Toen we terugkeerden naar het huis met de toren, was het al donker. In de woning werden we ontvangen door de warmte van het vuur dat ik had laten branden. Cristina liep voor me uit door de gang en zonder een woord te zeggen kleedde ze zich uit, een spoor van kledingstukken achter zich latend. Ik ging naast haar op bed liggen, waar ze op me wachtte, en liet haar mijn handen leiden. Terwijl ik haar liefkoosde, spanden haar spieren zich onder haar huid. In haar ogen lag niets teders, slechts een grote drang en een vurig verlangen naar warmte. Ik leverde me over aan haar lichaam, stortte me hongerig op haar en voelde haar nagels in mijn huid. Ze kreunde van pijn en leven, alsof ze geen lucht kreeg.
Ten slotte lieten we elkaar uitgeput en bezweet los. Cristina legde haar hoofd op mijn schouder en zocht toen mijn blik. 'Je vriendin heeft me verteld dat je in de problemen zit.'
'Isabella?'
'Ze maakt zich grote zorgen om je.'
'Isabella heeft nogal de neiging in een moederrol te kruipen.'
'Ik geloof niet dat dat het punt is.' Ik ontweek haar blik. 'Ze vertelde me dat je aan een nieuw boek werkt, een opdracht voor een Franse uitgever die ze "Monsieur" noemt. Ze zegt dat hij je een fortuin betaalt, maar dat jij je schuldig voelt dat je dat geld hebt aangenomen. Ze zegt dat je bang bent voor die man, die Monsieur, en dat er aan de hele zaak een vreemd luchtje zit.' Ik zuchtte geïrriteerd.
'Is er iets wat Isabella je niét heeft verteld?'
'Al het andere gaat slechts Isabella en mij aan,' pareerde ze met een knipoog. 'Heeft ze dan gelogen?'
'Ze heeft niet gelogen, ze heeft gespeculeerd.'
'En waar gaat het boek over?'
'Het is een verhaal voor kinderen.'
'Isabella verzekerde me al dat je dat zou zeggen.'
'Als Isabella je alle antwoorden al gegeven heeft, waarom stel je deze vragen dan?' Cristina keek me ernstig aan. 'Voor jouw gemoedsrust, en die van Isabella: ik heb het boek opgegeven. C'est fini? verzekerde ik haar. 'Sinds wanneer?'
'Sinds vanmorgen, toen jij nog sliep.' Sceptisch fronste ze haar wenkbrauwen. 'En die man, Monsieur, weet dat?'
'Ik heb nog niet met hem gepraat. Maar vermoedelijk heeft hij een vermoeden. En zo niet, dan zal hij het zeer binnenkort weten.'
'Dus dan zul je hem het geld terug moeten geven?'
'Ik geloof niet dat geld hem ook maar in het minst interesseert.' Cristina verviel in een lang stilzwijgen. 'Mag ik het lezen?' vroeg ze ten slotte. 'Nee.'
'Waarom niet?'
'Het is een kladversie, zonder kop of staart. Een verzameling gedachten en aantekeningen, losse fragmenten. Niets leesbaars. Het zou je vervelen.'
'Desalniettemin zou ik het graag lezen.'
'Waarom?'
'Omdat jij het geschreven hebt. Pedro zegt altijd dat je een schrijver pas werkelijk leert kennen door het inktspoor te volgen dat hij achterlaat. De mens die je denkt te zien is slechts een omhulsel, de waarheid verbergt zich altijd in de fantasie.'
'Dat zal hij wel op een ansichtkaart hebben gelezen.'
'Hij heeft het uit een van je boeken. Ik weet het omdat ik het ook heb gelezen.'
'Plagiaat maakt het niet minder onzinnig.'
'Ik vind dat er wel wat in zit.'
'Dan moet het wel kloppen.'
'Dus ik mag het lezen?'
'Nee.' Die avond, tegenover elkaar aan de keukentafel, aten we wat er nog aan brood en kaas van de namiddag over was, en keken af en toe op. Cristina kauwde zonder trek en onderzocht elke hap brood bij het licht van de olielamp voor ze hem naar haar mond bracht. 'Er is een trein die morgenmiddag vanaf station Francia naar Parijs vertrekt,' zei ze. 'Is dat te snel?' Ik kon het beeld van Andreas Corelli die de trap op liep en elk moment op de deur kon kloppen niet uit mijn hoofd zetten. 'Vermoedelijk niet.'
'Ik weet een hotelletje tegenover de Jardin du Luxembourg, dat kamers per maand verhuurt. Het is een beetje prijzig, maar ...' Ik wilde liever niet vragen waarvan ze het hotel kende. 'Geld speelt geen rol, maar ik spreek geen Frans,'
'Ik wel.' Ik sloeg mijn ogen neer. 'Kijk me aan, David.' Onwillig keek ik op. 'Als je liever hebt dat ik ga ...' Ik schudde heftig mijn hoofd. Ze pakte mijn hand en bracht hem naar haar lippen. 'Alles komt goed, je zult het zien,' zei ze. 'Het zal de eerste keer in mijn leven zijn dat alles goed komt.' Ik keek haar aan, een gebroken vrouw in het schemerduister met tranen in haar ogen, en ik wenste niets vuriger dan haar te geven wat ze nooit had gehad.
Op de bank in de loggia gingen we onder een paar dekens liggen en staarden in de gloed van de haard. Terwijl ik haar haren streelde, sliep ik in met de gedachte dat dit de laatste nacht in dit huis zou zijn, de gevangenis van mijn jeugd. Ik droomde dat ik door de straten van een Barcelona vol klokken rende, waarvan de wijzers in tegenovergestelde richting draaiden. Stegen en straten bogen en kromden zich als tunnels met een eigen wil als ik ze passeerde, en vormden een levend labyrint dat met al mijn pogingen om verder te komen leek te spotten. Uiteindelijk lukte het me om onder een middagzon die als een rood gloeiende metalen bol aan de hemel brandde station Francia te bereiken, waar ik me naar het perron haastte. Daar gleed de trein net weg. Ik rende er achteraan, maar hij versnelde al spoedig, en hoewel ik alles gaf, kon ik hem slechts met mijn vingertoppen aanraken. Ik bleef rennen, tot ik buiten adem was en aan het einde van het perron in de leegte viel. De trein verdween in de verte, terwijl Cristina van achter het laatste raampje naar me keek.

Ik opende mijn ogen en wist meteen dat Cristina er niet was. Het vuur was tot een hoopje as gereduceerd waar bijna geen gloed meer in zat. Ik stond op en keek uit het raam. Het werd licht. Ik drukte mijn gezicht tegen de ruit, buiten zag ik in de vensters van de studeerkamer een flakkerend licht. Ik liep naar de wenteltrap die naar de toren leidde. Een koperkleurig schijnsel stroomde over de treden en ik beklom ze langzaam. Op de drempel naar de studeerkamer bleef ik staan. Cristina zat met haar rug naar me toe op de grond. De hutkoffer tegen de muur stond open. Ze had de map met het materiaal voor Monsieur in de hand en was bezig de knoop uit het lint te halen dat de map dichthield. Toen ze mijn voetstappen hoorde, stopte ze. 'Wat doe je hier?' Ik probeerde de onrust uit mijn stem te weren.
Glimlachend draaide Cristina zich om. 'Rondsnuffelen.' Ze volgde mijn blik naar de map in haar handen en trok een ondeugend gezicht. 'Wat zit hierin?'
'Niets. Notities. Aantekeningen. Niets interessants ...'
'Leugenaar. Ik wed dat dit het boek is dat je aan het schrijven was,' zei ze, terwijl ze verder ging met de knoop te ontwarren. 'Ik wil het zo ontzettend graag lezen ...'
'Ik heb liever dat je dat niet doet,' zei ik zo ontspannen mogelijk. Ze fronste haar wenkbrauwen. Ik maakte van het moment gebruik om voor haar neer te knielen en haar voorzichtig de map uit haar handen te trekken. 'Wat is er, David?'
'Niets, er is niets,' verzekerde ik haar met een domme grijns op mijn gezicht. Ik knoopte het lint weer vast en legde de map terug in de hutkoffer. 'Doe je hem niet op slot?' vroeg Cristina. Ik draaide me om en wilde me verontschuldigen, maar ze was al naar beneden verdwenen. Met een zucht deed ik het deksel van de hutkoffer dicht. Ze was in de slaapkamer. Een moment lang keek ze me aan alsof ik een vreemde was. Ik bleef in de deuropening staan. 'Neem me niet kwalijk,' begon ik. 'Je hoeft je niet te verontschuldigen,' antwoordde ze. 'Ik moet mijn neus niet in andermans zaken steken.'
'Dat is het niet.' Ze schonk me een ijzig glimlachje en maakte een achteloos handgebaar dat boekdelen sprak. 'Het doet er niet toe,' zei ze. Ik knikte en slikte een tweede opmerking in voor een geschikter moment. 'De loketten van station Francia gaan al vroeg open,' zei ik. 'Ik denk dat ik erheen ga om op tijd te zijn en de kaartjes voor vanmiddag te kopen. Daarna ga ik naar de bank en neem geld op.'
Cristina knikte slechts. 'Heel goed.'
'Waarom pak je ondertussen niet een tas in met wat kleding? Ik ben over hooguit twee uur terug.' Cristina glimlachte zwakjes. 'Ik zal er zijn.' Ik liep naar haar toe en nam haar gezicht in mijn handen.
'Morgenavond zijn we in Parijs,' zei ik. Ik kuste haar op haar voorhoofd en vertrok.

41.

De hal van station Francia lag voor me als een spiegel en reflecteerde de grote klok aan het plafond. De wijzers gaven vijf over half acht aan, maar de loketten waren nog steeds gesloten. Een schoonmaker, gewapend met een mop en een overdreven manier van doen, poetste de vloer op tot hij glom, waarbij hij een copla floot en met een zekere zwierigheid zijn heupen wiegde, voor zover zijn kreupelheid dat toeliet. Omdat ik niets beters te doen had, bleef ik naar hem kijken. Het was een schriel mannetje dat er uitzag alsof de wereld hem zo had verkreukeld dat hij nog slechts zijn glimlach had -en het genoegen deze vloer schoon te houden als was het de Sixtijnse Kapel. Verder was er niemand in de hal te bekennen en uiteindelijk kreeg hij in de gaten dat hij bekeken werd. Toen zijn vijfde oversteek hem langs mijn uitkijkpost op een van de houten banken in de hal bracht, bleef de schoonmaker stilstaan, leunde met beide handen op de mop en keek me openlijk aan. 'Ze gaan nooit op de aangekondigde tijd open,' verklaarde hij met een handbeweging naar de loketten. 'Waarom staat er dan op dat bord dat ze om zeven uur opengaan?' Het mannetje haalde zijn schouders op en zuchtte filosofisch. 'Tja, ze hebben ook een dienstregeling voor de treinen en in de vijftien jaar dat ik hier werk, heb ik er nog nooit één op tijd zien aankomen of vertrekken.' Toen zette hij zijn grondige schoonmaakwerk voort en een kwartier later ging het loketluik open. Ik liep erheen en glimlachte naar de beambte. 'Ik dacht dat u om zeven uur zou openen,' zei ik. 'Zo staat het op het bord. Wat wilt u?'
'Twee eerste klas kaartjes naar Parijs met de middagtrein.'
'Voor vandaag?'
'Als dat niet te veel moeite is.' Voor de uitgifte van de kaartjes had hij bijna een kwartier nodig. Toen hij het meesterwerk eindelijk had voltooid, wierp hij het lusteloos voor me neer. 'Om één uur. Perron 4. Komt u niet te laat.' Ik betaalde en werd, omdat ik me niet acuut terugtrok, beloond met een vijandig achterdochtige blik. 'Anders nog iets?' Glimlachend schudde ik mijn hoofd, wat hij te baat nam om het luikje voor mijn neus dicht te knallen. Ik liep naar de uitgang door de vlekkeloze, glimmende hal. De schoonmaker groette mij vanuit de verte met een 'Bon voyage.'
Het hoofdkantoor van de Banco Hispano Colonial in de calle Fontanella deed denken aan een tempel. Een hoge zuilengalerij voerde naar een met standbeelden omzoomde hal, waarin helemaal achterin een altaarvormige rij loketten was geschikt. Aan beide zijden, bij wijze van kapelletjes en biechtstoelen, stonden eikenhouten tafels en majesteitelijke stoelen, waaraan een legertje smetteloos geklede employés met hartelijke, duurzame glimlachjes cliënten ontving. Ik haalde vierduizend francs contant van de rekening en kreeg instructies over hoe ik bij mijn fondsen kon komen in het Parijse filiaal van de bank, op de hoek van de rue de Rennes met de boulevard Raspail, in de buurt van het door Cristina genoemde hotel. Met dit kleine vermogen in mijn zak zei ik gedag, zonder acht te slaan op de waarschuwing van de gevolmachtigde hoe onverstandig het was om met een dergelijk bedrag in contanten over straat te gaan.
De zon verhief zich aan een hemel zo blauw als de kleur van het geluk en een schone bries bracht de geur van de zee mee. Ik liep haastig, alsof ik een enorme last van me had afgeworpen, en geloofde al dat de stad besloten had om me zonder rancune te laten gaan. Op de paseo del Born kocht ik voor Cristina witte rozen met een rood lint. De trap van het huis met de toren nam ik met twee treden tegelijk, met een glimlach om mijn lippen en de zekerheid dat dit de eerste dag was van een leven dat ik voor altijd verloren had gewaand. Toen ik de sleutel in het slot stak om de deur te openen, gaf hij mee - hij was open. Ik duwde hem helemaal open en liep naar binnen. In de woning heerste volkomen stilte. 'Cristina?' Ik legde de bloemen op het gangtafeltje en keek in de slaapkamer. Geen Cristina. Ook in de loggia geen teken van haar. Onder aan de trap naar de studeerkamer riep ik naar boven. 'Cristina?'
Alleen de echo van mijn stem gaf antwoord. Met een schouderophalen keek ik op de klok in een van de vitrines van de boekenkasten in de loggia. Bijna negen uur. Vermoedelijk was ze de deur uit gegaan om iets te kopen en had, verwend door haar leven in Pedralbes waar het de taak was van het personeel om deuren en sloten in de gaten te houden, de deur opengelaten. In de loggia ging ik op de bank liggen en wachtte. De stralende, pure winterzon scheen naar binnen en nodigde me uit me door hem te laten koesteren. Ik sloot mijn ogen en probeerde te bedenken wat ik mee zou nemen. Een half leven lang was ik door al deze dingen omringd geweest en nu, op het moment van afscheid, was ik niet in staat een korte lijst samen te stellen van de zaken die ik onontbeerlijk achtte. Zonder het te merken gleed ik met die sprankjes hoop in het warme zonlicht vredig in slaap. Toen ik wakker werd en op de klok keek, was het half een 's middags. We hadden nog slechts een half uur voor de trein zou vertrekken. Ik sprong op en liep naar de slaapkamer. 'Cristina?'
Deze keer doorzocht ik het hele huis, kamer voor kamer, tot ik bij de studeerkamer kwam. Er was niemand, maar ik meende een vreemde geur waar te nemen. Fosfor. Het licht van het venster ving een zwak net van blauwe rooksliertjes in de lucht. Op de vloer lagen twee afgebrande lucifers. Ik voelde een steek van ongerustheid, knielde voor de hutkoffer neer en klapte het deksel open. Opgelucht haalde ik adem - de map met het manuscript was er nog. Ik wilde de hutkoffer alweer dichtdoen, toen ik zag dat het rode lint uit de knoop was gehaald. Ik ging door de map, maar er leek niets te ontbreken. Ditmaal snoerde ik hem met een dubbele knoop dicht en legde hem terug. Ik deed het deksel toe en liep de trap af naar de woning. Daar ging ik op een stoel zitten in de loggia, mijn blik op de lange gang naar de voordeur gericht, en wachtte. De minuten kropen met grenzeloze wreedheid voorbij.

Langzaam drong het tot me door wat er was gebeurd en de wens te geloven en te vertrouwen veranderde in gal en bitterheid. Ik hoorde de klokken van de Santa Maria del Mar twee uur slaan. De trein naar Parijs was allang weggereden en Cristina was niet teruggekomen. Toen begreep ik dat ze was vertrokken, dat die korte, gemeenschappelijke uren slechts een illusie waren geweest. Door de ramen zag ik de stralende dag, nu niet meer in de kleur van het geluk, en ik stelde me voor hoe ze weer in Villa Helius was en haar heil zocht in de armen van Pedro Vidal. Ik voelde hoe de wrok langzaam mijn bloed vergiftigde, en lachte om mezelf en mijn absurde verwachtingen. Niet in staat een stap te zetten, keek ik toe hoe de stad in de schemering donkerder en donkerder werd en de schaduwen op de vloer van de loggia langer. Toen stond ik op en liep naar het raam. Ik deed het wijd open en keek naar buiten. Een loodrechte afgrond doemde voor me op. Diep genoeg om alle botten in mijn lijf te breken en ze in dolken te veranderen die mijn lichaam doorboorden en me lieten sterven in een bloedplas op de patio. Ik vroeg me af of de pijn zo verschrikkelijk zou zijn als ik me voorstelde, en of de kracht van de inslag mijn zintuigen zou verdoven en de dood snel zou intreden. Toen hoorde ik slagen op de deur. Een, twee, drie. Aanhoudend geklop. Nog helemaal in beslag genomen door mijn gedachten, draaide ik me om. Opnieuw geklop. Er stond iemand beneden voor de deur. Mijn hart sloeg over en ik stormde de trap af, in de vaste overtuiging dat Cristina was teruggekomen, dat er onderweg iets was voorgevallen wat haar had opgehouden, dat mijn armoedige, verwerpelijke wantrouwen niet gerechtvaardigd was geweest, dat ondanks alles dit toch de eerste dag van het beloofde leven was. Ik rende naar de deur en rukte hem open. Daar stond ze, in het schemerduister, in het wit gekleed. Ik wilde haar omhelzen, maar toen zag ik haar gezicht vol tranen en besefte dat het Cristina niet was. 'David,' fluisterde Isabella met verstikte stem, 'senor Sempere is overleden.'

Derde akte
Het spel van de engel

1.

Toen we bij de boekhandel aankwamen, was het al donker. Voor de deur van Sempere & Zoons hadden zich zo'n honderd mensen met kaarsen verzameld en een gouden lichtschijn doorbrak het blauw van de nacht. Sommigen weenden stilletjes, anderen keken elkaar woordloos aan. Ik herkende enkele gezichten, vrienden en klanten van Sempere, mensen aan wie hij boeken had geschonken of die hij aan het lezen had gekregen. Naarmate het bericht zich door de wijk verspreidde, verschenen er meer lezers en vrienden die niet konden geloven dat meneer Sempere er niet meer was.
In de boekhandel, waar licht brandde, omarmde don Gustavo Barceló een jongeman die amper op zijn benen kon blijven staan. Pas toen Isabella mijn hand drukte en me meetrok de boekhandel in, realiseerde ik me dat het Semperes zoon was. Barceló ontving me met een verslagen glimlach. De boekhandelaarszoon huilde in zijn armen en ik kon niet de moed opbrengen naar hem toe te gaan. Isabella legde een hand op zijn schouder. Sempere junior draaide zich om, zodat ik zijn door verdriet getekende gelaat kon zien. Ze leidde hem naar een stoel, waarin hij zich als een slappe pop liet vallen. Isabella knielde naast hem neer en omarmde hem. Nooit was ik zo trots op iemand geweest als ik op dat moment op Isabella was, niet langer een meisje, maar een vrouw, sterker en wijzer dan alle anderen. Barceló kwam naar me toe en gaf me een bevende hand. 'Het is een paar uur geleden gebeurd,' legde hij met hese stem uit. 'Hij was alleen in de winkel en toen zijn zoon terugkwam ... Ze zeggen dat hij met iemand in een twistgesprek verwikkeld was ... Ik weet het ook niet. Het was zijn hart, zegt de dokter.' Ik slikte. 'Waar is hij?' vroeg ik moeizaam.
Barceló gebaarde met zijn hoofd naar de deur van de achterkamer. Alvorens naar binnen te gaan haalde ik diep adem en balde mijn handen tot vuisten. Toen stapte ik door de deuropening en zag hem:
hij lag op een tafel, de handen gekruist op de buik. Zijn huid was vaal en dun als papier en zijn gelaatstrekken leken ingevallen. Zijn ogen waren nog open. Ik kreeg geen lucht en het leek alsof ik een enorme stomp in mijn maag kreeg. Ik leunde op de tafel en haalde opnieuw diep adem. Toen boog ik me over hem heen en sloot zijn oogleden. Ik streelde zijn wang, die al koud was, en keek om me heen, aanschouwde die wereld van bladzijden en dromen die hij had geschapen. Ik stelde me voor dat hij nog leefde, te midden van zijn boeken en vrienden. Bij het horen van voetstappen achter me draaide ik me om en zag Barceló in gezelschap van twee mannen in het zwart met sombere gezichten, naar wier professie men niet hoefde te raden.
'Deze heren zijn van de begrafenisonderneming,' zei Barceló. De twee ondersteunden deze uitleg met een professioneel ernstig knikje en traden dichterbij om het lichaam te onderzoeken. Een van hen, een lange, gebogen man, nam kort de maat en zei iets tegen zijn collega, die de aanwijzingen met een knikje in een opschrijfboekje noteerde. 'In principe is de begrafenis morgenmiddag, op het kerkhof van Pueblo Nuevo,' zei Barceló. 'Ik heb de regie maar meteen op me genomen, de zoon is gebroken, zoals u ziet. En hoe eerder zulke dingen ...'
'Dank u, don Gustavo.' De boekhandelaar wierp een blik op zijn oude vriend en glimlachte met tranen in de ogen. 'En wat gaan we nu doen, nu de oude man ons alleen heeft gelaten?' zei hij. 'Ik weet het niet...' Een van de employés van de begrafenisonderneming schraapte discreet zijn keel om aan te geven dat hij iets wilde mededelen. 'Als u ermee instemt, halen mijn collega en ik nu de kist en ...'
'Doet u wat u moet doen,' onderbrak ik hem. 'Heeft u aangaande de laatste riten nog bepaalde wensen?' Ik keek hem niet-begrijpend aan. 'Was de overledene gelovig?'
'De heer Sempere geloofde in boeken,' zei ik. 'Ik begrijp het.' Hij trok zich terug. Ik keek Barceló aan, die zijn schouders ophaalde. 'Laat u maar, ik vraag het zijn zoon,' zei ik.
Ik ging terug naar het voorste gedeelte van de winkel. Isabella, die nog steeds naast de jonge Sempere geknield zat, wierp me een vragende blik toe, stond op en kwam naar me toe. Fluisterend legde ik haar het probleem uit. 'Senor Sempere was een goede vriend van de pastoor van hiernaast, van de Santa Anakerk. Er gaan geruchten dat de hoge omes van het aartsbisdom hem er al jaren uit willen gooien vanwege zijn rebellie en omdat hij altijd dwarsligt, maar hij is al zo oud dat ze liever wachten tot hij zijn laatste adem uitblaast, omdat ze in feite niet tegen hem op kunnen.'
'Dat is onze man,' zei ik.
'Ik zal met hem praten,' zei Isabella. Ik wees naar Sempere junior. 'Hoe is het met hem?' Isabella keek me in de ogen. 'En met u?'
'Goed,' loog ik. 'Wie blijft er bij hem vannacht?'
'Ik,' antwoordde ze zonder een moment te aarzelen. Ik knikte en kuste haar op de wang alvorens weer naar de achterkamer te gaan. Barceló was bij zijn oude vriend gaan zitten, en terwijl de twee doodbidders verdere maten namen en naar pak en schoenen vroegen, schonk hij twee glazen cognac in en reikte me er een aan. Ik ging naast hem zitten. 'Op de gezondheid van vriend Sempere, die ons allemaal het lezen, zo niet het leven heeft bijgebracht,' zei hij. We klonken hierop, dronken zwijgend en bleven daar zitten tot de mannen terugkeerden met de kist en de kleren waarin Sempere begraven moest worden. 'Met uw welnemen, daar zorgen wij voor,' stelde de meest gewieke van de twee voor. Ik knikte. Voor we weer naar het winkelgedeelte liepen, pakte ik het oude exemplaar van Grote verwachtingen, dat ik nooit meer had opgehaald, en drukte het hem in de handen. 'Voor de reis,' zei ik.
Na een kwartier kwamen de twee mannen met de kist uit de achterkamer en plaatsten die op een grote tafel midden in de winkel. Op straat had zich een grote menigte verzameld die in diepe stilte wachtte. Ik deed de deur open. Een voor een traden de vrienden van Sempere & Zoons de winkel binnen om de boekhandelaar te zien. Menigeen kon zijn tranen niet bedwingen en bij deze aanblik nam Isabella de zoon bij de hand en bracht hem naar de woning boven de winkel, waar hij altijd met zijn vader had geleefd. Barceló en ik hielden de oude Sempere gezelschap, terwijl de bezoekers aan hem voorbij trokken om afscheid van hem te nemen. Enkelen, met wie hij zeer nauw bevriend was geweest, bleven. De dodenwake duurde de hele nacht. Barceló bleef tot vijf uur 's ochtends en zelf bleef ik tot Isabella bij het ochtendgloren naar beneden kwam en me naar huis stuurde, al was het maar om me om te kleden en op te frissen. Ik keek naar de arme meneer Sempere en glimlachte. Ik kon niet geloven dat ik hem wanneer ik naar de winkel kwam nooit meer achter de toonbank zou aantreffen. Ik herinnerde me mijn eerste bezoek aan de boekhandel, toen ik nog een ventje was en de boekhandelaar me groot en sterk had geleken. Onverwoestbaar. De wijste man van de wereld. 'Gaat u naar huis, alstublieft,' fluisterde Isabella. 'Waarom?'
'Alstublieft...' Ze begeleidde me tot de deur en omhelsde me. 'Ik weet hoezeer u van hem hield en wat hij voor u heeft betekend,' zei ze. Niemand weet dat, dacht ik. Niemand. Maar ik knikte en nadat ik haar op de wang had gekust, ging ik doelloos op weg, dwaalde door straten die me leger voorkwamen dan ooit, in de overtuiging dat als ik maar niet bleef staan, als ik maar steeds doorliep, ik niet zou merken dat de wereld zoals ik hem kende niet meer bestond.

2.

De menigte had zich bij de poorten van de begraafplaats verzameld in afwachting van de koets. Niemand durfde zijn stem te verheffen. In de verte waren het geruis van de zee en het geratel van een goederentrein te horen, die onderweg was naar de fabriek achter het kerkhof. Het was koud en sneeuwvlokken dwarrelden in de wind. Kort na drieën sloeg de door zwarte paarden getrokken koets tussen cipressen en oude pakhuizen de avenida Icaria in. Semperes zoon en Isabella reden mee in de koets. Zes collega's uit het Barcelonese boekenvak, onder wie don Gustavo, hesen de kist op hun schouders en droegen hem het kerkhof op. Een zwijgende stoet mensen volgde hen tussen graven en pantheons door onder een laaghangend, als kwikzilver glinsterend wolkendek. Iemand merkte op dat Semperes zoon in één nacht vijftien jaar ouder leek te zijn geworden. Hij werd al 'senor Sempere' genoemd - nu was hij verantwoordelijk voor de boekhandel. De betoverde bazaar in de calle Santa Ana had al vier generaties lang nooit een andere naam gedragen en was altijd geleid door een 'senor Sempere'. Isabella ondersteunde hem en ik had de indruk dat hij zonder haar als een marionet zonder touwtjes in elkaar was gezakt. De pastoor van de Santa Anakerk, een veteraan in de leeftijd van de gestorvene, wachtte bij het open graf met een sobere, onopvallende marmeren plaat. De zes boekhandelaars zetten de kist voor het graf neer. Barceló had me gezien en knikte me toe. Of het uit lafheid was of respect - ik gaf er de voorkeur aan enigszins op de achtergrond te blijven. Vanaf mijn plek kon ik op een dertigtal meters het graf van mijn vader zien. Zodra de congregatie zich om het graf had verzameld, keek de pastoor met een glimlach op.
'Bijna veertig jaar lang waren de heer Sempere en ik bevriend. In al die tijd hebben we slechts één keer over God en de mysteries van het leven gesproken. Bijna niemand weet het, maar vriend Sempere heeft geen kerk meer betreden sinds de dood van zijn vrouw Diana, aan wier zijde we hem vandaag zullen neerleggen, opdat ze voor altijd naast elkaar rusten. Misschien dat hij om deze reden bekend stond als atheïst, maar toch was hij een man van geloof. Hij geloofde in zijn vrienden, in de waarheid en in iets wat hij naam noch gezicht waagde te geven - dat was volgens hem het werk van ons, geestelijken. De heer Sempere geloofde dat wij allen deel zijn van iets hogers en dat onze herinneringen en verlangens bij het verlaten van deze wereld niet verloren gaan, maar zich mengen met de herinneringen en verlangens van hen die na ons komen. Hij vroeg zich af of wij God naar onze gelijkenis hadden geschapen of dat God ons had geschapen zonder goed te weten wat hij deed.
Hij geloofde dat God, of wat ons hier ook had gebracht, tot leven kwam in onze handelingen, in onze woorden en zich manifesteerde in alles wat ons tot méér maakte dan simpele figuren van leem.
De heer Sempere geloofde dat God ook voor een deel - of juist - leeft in boeken en daarom beschouwde hij het als zijn levenstaak ze met anderen te delen, ze te beschermen en zich ervan te vergewissen dat hun pagina's, net als onze herinneringen en verlangens, nooit verloren zouden gaan. Hij geloofde, en dat leerde hij mij ook, dat zolang er nog een enkel mens in staat was boeken te lezen en ze te ervaren, er op de wereld ook nog een deel van God of leven aanwezig zou zijn. Ik weet dat mijn vriend het niet prettig zou hebben gevonden dat we afscheid van hem nemen met gebeden en gezang.
Voor hem was het voldoende te weten dat zijn vrienden, die vandaag zo talrijk naar zijn afscheid zijn gekomen, hem nooit zullen vergeten. Het lijdt voor mij geen twijfel dat de Heer, ook wanneer de oude Sempere daar niet op rekende, onze geliefde vriend aan Zijn zijde zal opnemen en dat hij eeuwig voortleeft in de harten van allen die hier vandaag zijn, van allen die op een goede dag dankzij hem de magie van boeken hebben ontdekt en van allen die op een dag, zelfs als ze hem niet hebben gekend, over de drempel van zijn kleine boekhandel zullen stappen, waar, zoals hij placht te zeggen, de geschiedenis pas begint. Rust in vrede, vriend Sempere, en geve God ons allen de mogelijkheid zijn nagedachtenis in ere te houden en dankbaar te zijn voor het voorrecht hem te hebben gekend.'
Een oneindige stilte breidde zich uit over het kerkhof nadat de pastoor zijn woorden had gesproken, met neergeslagen blik de kist had gezegend en enkele stappen terug had gedaan. Op een gebaar van de begrafenisondernemer kwamen de doodgravers naar voren, die de kist langzaam aan touwen naar beneden lieten zakken. Ik herinner me het geluid van de kist die de bodem raakte en het ingehouden gesnik onder de aanwezigen. Ik herinner me hoe ik daar stond, als aan de grond genageld, terwijl de doodgravers het graf met de grote marmeren plaat bedekten, waarop slechts het woord sempere stond en waaronder sinds zesentwintig jaar zijn echtgenote Diana rustte.
Langzaam trok de congregatie zich terug en deelde zich in groepen op, niet wetend waarheen te gaan - niemand wilde werkelijk vertrekken en de arme senor Sempere alleen achterlaten. Barceló en Isabella namen de zoon tussen zich in en begeleidden hem. Ik bleef staan. Ik bleef staan tot iedereen zich verwijderd had en waagde het toen pas naar het graf van meneer Sempere toe te lopen, waar ik neerknielde en mijn hand op het marmer legde. 'Tot snel,' prevelde ik. Ik hoorde hem dichterbij komen en wist dat hij het was vóór ik hem zag. Ik stond op en draaide me om. Met het treurigste glimlachje dat ik ooit had gezien, stak don Pedro Vidal me zijn hand toe. 'Geef je me geen hand?' vroeg hij. Ik weigerde en enkele seconden later knikte Vidal gelaten en trok zijn hand terug. 'Wat doet u hier?' voer ik tegen hem uit. 'Sempere was ook mijn vriend,' antwoordde Vidal. 'Ja ja. Bent u alleen?' Vidal keek me niet-begrijpend aan. 'Waar is ze?' vroeg ik. 'Wie?' Ik liet een bittere lach ontsnappen. Barceló, die ons had gezien, kwam met een uitdrukking van consternatie op zijn gezicht aanlopen. 'Met welke belofte heeft u haar deze keer teruggekocht?' Vidals blik verhardde zich. 'Je weet niet wat je zegt, David.'
Ik liep zo dicht op hem toe dat ik zijn adem in mijn gezicht voelde. 'Waar is ze?' drong ik aan. 'Ik weet het niet,' zei Vidal.
'Vanzelfsprekend.' Ik wendde me af en wilde naar de uitgang gaan, maar Vidal pakte me bij de arm en hield me tegen. 'David, wacht ...' Voor ik in de gaten had wat ik deed, draaide ik me om en sloeg hem met alle kracht. Mijn vuist knalde in zijn gezicht en hij viel achterover. Ik zag bloed op mijn hand en hoorde iemand gehaast dichterbij komen. Twee armen hielden me tegen en trokken me van Vidal weg. 'In godsnaam, Martín ...' zei Barceló. Hij knielde neer naast Vidal, uit wiens mond bloed liep. Barceló ondersteunde zijn hoofd en wierp me een woedende blik toe. Ik vluchtte weg. Onderweg kwam ik een paar rouwenden tegen die waren blijven staan om de schermutseling gade te slaan. Ik kon de moed niet opbrengen hen aan te kijken.

3.

Dagenlang kwam ik het huis niet uit. Ik sliep op onmogelijke tijden en at nauwelijks, 's Nachts zat ik in de loggia bij het vuur te luisteren naar de stilte, in de hoop de voetstappen van Cristina te horen, die naar me terug zou keren, zodra ze van meneer Semperes dood had gehoord, al was het slechts uit mededogen, dat zou voor mij intussen al voldoende zijn geweest. Een korte week na de dood van de boekhandelaar, toen me duidelijk was geworden dat ze niet zou terugkeren, ging ik weer naar de studeerkamer. Ik haalde het manuscript uit de hutkoffer en las het door, waarbij ik van elke zin en elke alinea genoot. Het lezen vervulde me met walging en schonk me tegelijkertijd een duister gevoel van bevrediging. Bij de gedachte aan de honderdduizend francs die me aanvankelijk een vermogen hadden geleken, zei ik glimlachend tegen mezelf dat die schoft me voor een fooi had gekocht. De ijdelheid drukte de bitterheid enigszins weg en de pijn sloot de deur naar het geweten. In een gebaar van hoogmoed herlas ik Lux Aeterna, het werk van mijn voorganger, Diego Marlasca, en wierp het toen in het haardvuur. Waar hij was mislukt, zou ik triomferen. Waar hij onderweg was verdwaald, zou ik de uitgang uit het labyrint vinden.
Op de zevende dag ging ik weer aan het werk. Ik wachtte tot het middernacht was en ging toen voor mijn schrijfmachine zitten, met een blanco vel papier in de oude Underwood en de zwarte stad achter de ramen. Woorden en beelden vloeiden uit mijn handen alsof ze daar in de gevangenis van mijn hart woedend op hadden gewacht. De pagina's stroomden uit me zonder maat en geweten, met geen enkel ander oogmerk dan zintuigen en gedachten te beheksen en te vergiftigen. Ik dacht allang niet meer aan Monsieur, zijn beloning of zijn eisen. Voor het eerst in mijn leven schreef ik voor mezelf en voor niemand anders. Ik schreef om de wereld in brand te steken en met hem te verbranden. Ik werkte elke nacht net zo lang door tot ik van uitputting omviel. Ik hamerde op de toetsen van de machine tot mijn vingers bloedden en de koorts mijn blik vertroebelde.
Op een ochtend in januari, toen ik alle besef van tijd al was kwijtgeraakt, hoorde ik dat er op de deur werd geklopt. Ik lag op bed, de blik dwalend over de oude foto waarop Cristina als klein meisje over een pier aan de hand van een vreemde wandelde, een zee van licht tegemoet. Dit beeld leek mij het enig goede dat ik nog had, de sleutel tot alle mysteries. Een paar minuten negeerde ik het kloppen, tot ik de stem herkende en me duidelijk werd dat de bezoekster niet zou opgeven. 'Doe nou eindelijk eens open, verdorie nog aan toe. Ik weet dat u daar bent en ik pieker er niet over om te vertrekken voor u heeft open gedaan, en als het nodig is trap ik hem in.' Toen ik opendeed, week Isabella een stap terug en staarde me ontzet aan. 'Ik ben het maar, Isabella.' Ze duwde me aan de kant en haastte zich regelrecht naar de loggia om de ramen wijd open te gooien. Toen liet ze het bad vollopen. Ze nam me bij de arm en trok me erheen. Daar beval ze me op de rand te gaan zitten, tilde mijn oogleden op en keek me hoofdschuddend in de ogen. Zonder een woord begon ze mijn hemd uit te trekken. 'Isabella, hier ben ik nu niet voor in de stemming.'
'Wat zijn dat voor snijwonden? Wat heeft u zichzelf in godsnaam aangedaan?'
'Het zijn een paar schrammen, meer niet.'
'Ik wil dat een dokter u onderzoekt.'
'Nee.'
'Waagt u het niet om me tegen te spreken,' antwoordde ze streng. 'U gaat nu in dat bad zitten en u wast zich met water en zeep en dan scheert u zich. Daarbij heeft u twee opties: u doet het zelf, of ik doe het. En denkt u maar niet dat ik me zou generen.' Ik glimlachte. 'Nee, dat weet ik.'
'Doe wat ik u zeg. Ondertussen haal ik een dokter.'
Ik wilde nog iets te berde brengen, maar ze bracht me met een handbeweging tot zwijgen. 'Geen woord. Als u denkt dat u de enige bent die lijdt, dan vergist u zich. En als het u niets uitmaakt om als een hond te verrekken, heeft u dan in elk geval het fatsoen te bedenken dat het anderen wèl uitmaakt, hoewel ik werkelijk niet weet waarom.'
'Isabella...'
'Het water in. En gaarne broek en onderbroek uittrekken.'
'Ik weet hoe ik een bad moet nemen.'
'Dat zou je anders niet denken.' Terwijl Isabella een dokter ging halen, boog ik voor haar bevelen en onderwierp mezelf aan een doop van koud water en zeep. Sinds de begrafenis had ik me niet meer geschoren en in de spiegel ontdekte ik dat ik eruitzag als een wolf. Mijn ogen waren bloed doorlopen en mijn huid was ziekelijk bleek. Ik trok schone kleren aan en ging in de loggia zitten wachten.
Na twintig minuten kwam Isabella terug in gezelschap van een dokter die ik wel eens in de buurt meende te hebben gezien. 'Dit is de patiënt. Schenkt u geen aandacht aan wat hij zegt, hij is een leugenaar,' verkondigde Isabella plompverloren. De dokter wierp een blik op me om de gradatie van mijn vijandigheid in te schatten. 'Doe wat u moet doen, dokter,' sommeerde ik hem. 'Alsof ik er niet ben.'
De man begon met het geraffineerde ritueel dat de basis vormt van de medische wetenschap - hij mat mijn bloeddruk, beluisterde me overal, onderzocht pupillen en keelholte, stelde mysterieuze vragen en keek sceptisch. Toen hij de snijwonden onderzocht die Irene Sabino met een scheermes op mijn borst had gemaakt, trok hij een wenkbrauw op en keek me aan. 'En dit hier?'
'Een lang verhaal, dokter.'
'Heeft u dat gedaan?' Ik schudde mijn hoofd. 'Ik zal u een zalf geven, maar ik ben bang dat u er littekens aan over zult houden.'
'Ik geloof dat dat ook het idee was.' De dokter zette zijn onderzoek voort. Ik schikte me zonder weerstand en liet mijn blik op Isabella rusten die vanaf de drempel gespannen toekeek. Nu pas besefte ik hoezeer ik haar had gemist en hoezeer ik haar gezelschap op prijs stelde. 'Wat een schrik,' zei ze op zacht verwijtende toon. De dokter onderzocht mijn handen en fronste zijn wenkbrauwen toen hij mijn ontvelde vingertoppen zag. Binnensmonds mompelend verbond hij de ene vinger na de andere. 'Hoe lang heeft u al niet meer gegeten?' Ik haalde mijn schouders op. Hij wisselde een blik met Isabella.
'Er is geen reden tot ongerustheid, maar ik zou u uiterlijk morgen in mijn praktijk willen onderzoeken.'
'Ik vrees dat dat niet zal gaan, dokter,' zei ik.
'Hij zal er zijn,' verzekerde Isabella. 'Ondertussen adviseer ik u iets warms tot u te nemen, eerst bouillon en dan wat vast voedsel, veel water, maar onder geen beding koffie en andere opwekkende middelen - en vooral heeft u rust nodig. Een beetje frisse lucht en zonlicht zullen u goed doen, maar u moet zich niet inspannen. U vertoont het klassieke beeld van uitputting en dehydratatie en een beginnende bloedarmoede.' Isabella zuchtte. 'Niets van belang,' zei ik. De dokter keek me weinig overtuigd aan en stond op. 'Morgen in mijn praktijk, om vier uur. De instrumenten noch de omstandigheden zijn hier aanwezig om u grondig te kunnen onderzoeken.'
Hij klapte zijn koffertje dicht en nam met een beleefde groet afscheid. Isabella begeleidde hem naar de voordeur en ik hoorde hen op de overloop een paar minuten zachtjes praten. Ik kleedde me weer aan en wachtte in de loggia, het toonbeeld van de volgzame patiënt. De deur ging dicht en de voetstappen van de dokter verwijderden zich toen hij de trap af liep. Ik wist dat Isabella in de hal stond en even wachtte alvorens binnen te komen. Ik glimlachte naar haar. 'Ik ga iets te eten maken.'
'Ik heb geen trek.'
'Daar heb ik echt geen boodschap aan. U zult eten en dan gaan we de frisse buitenlucht in. Punt uit.' Ze maakte bouillon die ik met enige zelfoverwinning samen met een stuk brood at en ik trok een vriendelijk gezicht, hoewel het me naar grind smaakte. Het lege bord hield ik Isabella onder de neus, die me tijdens het eten als een sergeant had bewaakt. Aansluitend nam ze me mee naar de slaapkamer, haalde een jas uit de kast, deed me handschoenen aan, sloeg een sjaal om mijn nek en duwde me naar de deur. Buiten floot een koude wind, maar de hemel straalde in het schijnsel van de ondergaande zon, die de straten in de kleur van barnsteen doopte. Isabella gaf me een arm en we begonnen onze wandeling. Alsof we verloofden zijn,' zei ik. 'Reuze grappig.'
We liepen naar het Parque de la Ciudadela en gingen de tuinen in die het grote schaduwpaviljoen omgaven. Voor de grote fontein gingen we op een bankje zitten. 'Dank je,' prevelde ik. Isabella antwoordde niet. 'Ik heb je helemaal niet gevraagd hoe het met je gaat,' deed ik een schuchtere poging. 'Dat is niets nieuws.'
'Hoe gaat het met je?' Ze haalde haar schouders op. 'Mijn ouders zijn verrukt dat ik terug ben. Ze zeggen dat u een zeer goede invloed op me heeft gehad. Ze moesten eens weten...
De waarheid is dat we elkaar werkelijk beter verdragen. Zo vaak zie ik ze trouwens niet - ik ben voortdurend in de boekhandel.'
'En Sempere? Kan hij omgaan met de dood van zijn vader?'
'Niet zo goed.'
'En jij, hoe red jij je met hem?'
'Hij is een goede man,' zei ze. Ze zweeg lang, met neergeslagen ogen. 'Hij heeft me ten huwelijk gevraagd,' zei ze. 'Een paar dagen geleden, in Els Quatre Gats.' Ik bestudeerde haar beheerste profiel, dat niets van de jeugdige onschuld bezat die ik in haar had willen zien en die er waarschijnlijk nooit was geweest. 'En?' vroeg ik eindelijk. 'Ik heb gezegd dat ik erover zou nadenken.'
'En, ga je het doen?' Isabella staarde in de fontein. 'Hij zei dat hij een gezin wilde stichten, kinderen ... dat we in de woning boven de boekhandel zouden wonen en die draaiende zouden houden, ondanks de schulden die senor Sempere had.'
'Nou ja, je bent nog jong ...' Ze hield haar hoofd schuin en keek me aan. 'Houd je van hem?' Ze glimlachte oneindig treurig. 'Hoe moet ik dat weten? Ik geloof het wel, hoewel niet zoveel als hij denkt van mij te houden.'
'Soms, in een moeilijke situatie, kan een mens compassie met liefde verwarren,' zei ik. 'Maakt u zich om mij geen zorgen.'
'Ik vraag je alleen om jezelf wat tijd te geven.' We keken elkaar aan, verbonden door een grenzeloze betrokkenheid die geen woorden behoefde, en ik omhelsde haar. 'Vrienden?'
'Tot de dood ons scheidt.'